In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning. Eiser had op 17 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor het splitsen van een woning aan [plein] [huisnummer] in [plaats] en het realiseren van een dakraam. De gemeente Den Haag, als verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het bestemmingsplan 'Statenkwartier', waarin een splitsingsverbod is opgenomen. Verweerder stelde dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor een binnenplanse afwijking, omdat de parkeerdruk hoger was dan 90% en de parkeerbehoefte niet op eigen terrein kon worden opgelost. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 maart 2021 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat de dakopbouw niet als een bouwlaag kon worden gekwalificeerd, waardoor niet voldaan was aan de voorwaarden voor een binnenplanse afwijking. Eiser voerde aan dat verweerder inconsistent was in zijn kwalificatie van de dakopbouw, maar de rechtbank volgde het standpunt van verweerder. De rechtbank concludeerde dat de beleidsregel die een splitsing binnen 10 jaar na het verlenen van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw verbiedt, van toepassing was op de situatie van eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning ten onrechte had geweigerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.