ECLI:NL:RBDHA:2021:4855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
8263238 \ EJ VERZ 20-70481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens slecht bewindvoerderschap in beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee bewindvoerders, waarbij de voormalig bewindvoerder, [bewindvoerder 2], werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de betrokkene, die onder bewind was gesteld. De zaak betreft de gevolgen van slecht bewindvoerderschap, waarbij [bewindvoerder 1] stelde dat [bewindvoerder 2] niet adequaat had gehandeld, wat leidde tot schade voor de betrokkene. De betrokkene was onder bewind gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden, en de bewindvoerders waren verantwoordelijk voor het beheer van zijn financiën.

De rechtbank oordeelde dat [bewindvoerder 2] onvoldoende actie had ondernomen om de betalingen van de uitkering naar de beheerrekening te laten storten, wat resulteerde in een huurachterstand en een dreigende ontruiming. De rechtbank concludeerde dat [bewindvoerder 2] niet als een goed bewindvoerder had gehandeld, waardoor de betrokkene schade had geleden. De hoogte van de schadevergoeding, ter waarde van € 2.976,64, werd toegewezen aan de betrokkene, die deze kosten had gemaakt in verband met de ontruimingsprocedure.

De beslissing van de rechtbank benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de noodzaak om adequaat te handelen in het belang van de personen onder bewind. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de schadevergoeding onmiddellijk moet worden betaald, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
DL
BM.nr.: [bm nummer]
Zaaknr.: 8263238 \ EJ VERZ 20-70481
Datum: 20 april 2021

Beschikking ex artikel 1:445, vijfde lid, BW juncto 1:362 BW

op verzoek van:

[bewindvoerder 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna ook te noemen: [bewindvoerder 1] ,
tegen

[bewindvoerder 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [bewindvoerder 2] ,
met betrekking tot het bewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , aan het [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene.

Procedure

Bij beschikking van 22 augustus 2017 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [bewindvoerder 2] tot bewindvoerder.
Bij beschikking van 10 december 2018 is [bewindvoerder 2] per 16 december 2018 als bewindvoerder ontslagen en is [bewindvoerder 1] als opvolgend bewindvoerder benoemd.
[bewindvoerder 2] heeft op 11 maart 2019 een (eind)rekening en verantwoording ingediend over de periode dat zij het bewind heeft gevoerd (22 augustus 2017 tot 16 december 2018). Bij de eindrekening heeft [bewindvoerder 2] een brief gevoegd waarin zij aangeeft dat een rekeningoverzicht van de ING met het rekeningnummer [rekeningnummer] is bijgevoegd. Dit rekeningnummer was ten tijde van het bewind niet bekend bij [bewindvoerder 2] , zodat zij daarover geen rekening en verantwoording kan afleggen. Wel wordt aangegeven dat betrokkene ruim € 29.000,-- over deze rekening heeft getransporteerd.
[bewindvoerder 1] heeft op 11 december 2019 een klacht ingediend over de eindrekening en verantwoording van [bewindvoerder 2] .
Op 23 januari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden over de eindrekening, waar [bewindvoerder 2] en [bewindvoerder 1] zijn verschenen. Ter zitting is afgesproken dat [bewindvoerder 2] de bankafschriften van de ING-rekening naar [bewindvoerder 1] zal sturen en dat [bewindvoerder 1] , na ontvangst daarvan, schriftelijk zal reageren.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft [bewindvoerder 1] op de afschriften gereageerd.
Bij brief van 28 september 2020 is namens de kantonrechter aan [bewindvoerder 2] gevraagd om te reageren op de brief van [bewindvoerder 1] van 18 augustus 2020 en daarbij tevens in te gaan op drie nadere vragen.
Bij brief van 7 december 2020 heeft [bewindvoerder 2] op de gestelde vragen gereageerd.
Aan [bewindvoerder 1] is namens de kantonrechter verzocht om de door haar gestelde schade nader te onderbouwen.
Bij email van 30 maart 2021 heeft [bewindvoerder 1] de schade begroot op een bedrag van € 2.976,64, zijnde de kosten van de ontruimingsprocedure.
Bij email van 14 april 2021 heeft [bewindvoerder 2] op het door [bewindvoerder 1] gevorderde schadebedrag gereageerd.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:445, vijfde lid, BW juncto artikel 1:362 BW is de kantonrechter bevoegd om de schade vast te stellen die het gevolg is geweest van slecht bewind en om de voormalig bewindvoerder tot vergoeding daarvan te veroordelen (HR 23 juni 2000, NJ 2000/517).
[bewindvoerder 1] stelt in deze procedure dat [bewindvoerder 2] slecht bewind heeft gevoerd en dat betrokkene als gevolg daarvan schade heeft geleden. Feitelijk heeft [bewindvoerder 2] pas in juni 2018 het beheer over het inkomen van betrokkene gekregen. Hierdoor is een huurachterstand ontstaan en was ontruiming aanstaande. Deze ontruiming is op de dag van de ontruiming tegengehouden doordat de Stichting Perspektief (hulpverlener) uit eigen middelen een betaling heeft gedaan aan de verhuurder. Deze situatie had nooit mogen ontstaan en de kosten van de procedure waren € 2.976,64.
[bewindvoerder 1] acht het onbegrijpelijk dat [bewindvoerder 2] niet de standaard banken heeft aangeschreven om zo te voorkomen dat een rekening buiten het zicht kan blijven. In elk geval had bij het opmaken van de aangifte IB 2017 (voorjaar 2018) de jaaropgave van de ING-bank moeten worden opgemerkt. Tot juni 2018 is de uitkering op de ING-rekening ontvangen en is ook een gedeelte van de vaste lasten van die rekening betaald. Dit betekent dat de bewindvoerder pas in de loop van 2018 effectief het bewind is gaan voeren. Het dossier van betrokkene loopt ernstig gevaar omdat er mogelijk onderzoek gedaan zal worden door de gemeente i.v.m. niet opgegeven vermogen/inkomen en omdat het schuldhulpverleningstraject mogelijk zal worden afgebroken.
[bewindvoerder 2] voert, samengevat, het volgende verweer.
Betrokkene heeft willens en wetens de bewindvoerder voorgelogen over zijn huurtoeslag en andere toeslagen. Vanwege het nog ingeschreven staan van een oud bewoner op zijn adres zou hij geen toeslagen ontvangen. De betalingen zouden worden gestort wanneer dit zou zijn opgelost. Betrokkene heeft echter zijn rekeningnummer bij de Belastingdienst gewijzigd naar een op zijn naam staande ING-rekening, waarvan de bewindvoerder geen kennis had. Hierop zijn vervolgens de toeslagen en andere bedragen overgemaakt. Hierdoor is er een inkomensgat ontstaan. Met betrokkene was juist besproken dat de achterstanden zouden worden ingelopen wanneer de toeslagen en andere inkomsten alsnog met terugwerkende kracht zouden worden betaald. Over de ING-rekening is in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 14 december 2018 een geldstroom geweest van inkomend € 29.328,28 in totaal en uitgaand van € 29.398,47 in totaal. Dit geld is door betrokkene gebruikt voor consumptief gebruik en is niet gebruikt voor de betaling van vaste lasten. [bewindvoerder 2] acht zich er totaal niet verantwoordelijk voor dat betrokkene de gelden niet heeft gebruikt waarvoor ze bestemd waren. Betrokkene heeft geen beperkingen om zich te realiseren dat de vaste lasten hiervan betaald hadden moeten worden. Het kan niet zo zijn dat wanneer betrokkene de boel besodemietert, de bewindvoerder daarvoor moet opdraaien.
Van het bestaan van de ING-rekening is [bewindvoerder 2] pas op de hoogte geraakt toen zij wederom contact opnam met de Belastingdienst over het uitblijven van de huurtoeslag. De aangifte IB 2017 is niet gedaan omdat betrokkene de bewindvoerder ontliep, vermoedelijk omdat hij wist dat hij zaken als de huurtoeslag achter had gehouden. Om aangifte te doen was de medewerking van betrokkene nodig, om met behulp van zijn DigiD toegang te hebben tot zijn belastingportaal. [bewindvoerder 2] heeft meerdere verzoeken aan de gemeente gedaan om het inkomen over te maken naar de beheerrekening. Het eerste herhaalverzoek hiervoor was in januari 2018, daarna op 22 maart 2018 en 11 juni 2018. De eerste betaling is pas op 22 juni 2018 op de beheerrekening binnengekomen.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Er bestaat niet, zoals [bewindvoerder 1] lijkt te stellen, een algemene regel die inhoudt dat de bewindvoerder standaard bij het uitspreken van een beschermingsbewind alle grote banken aanschrijft om zeker te stellen dat geen bankrekening wordt vergeten. Dit is anders als er ten tijde van de instelling van het bewind al concrete aanwijzingen zijn voor de bewindvoerder dat er mogelijk andere bankrekeningen bestaan. In dit geval zijn die niet gesteld. Betrokkene is wilsbekwaam. Hij heeft zelf het verzoek tot onderbewindstelling gedaan. Van betrokkene kon dus verwacht worden dat hij bij de intake aan de bewindvoerder zelf alle bestaande bankrekeningen zou doorgeven.
[bewindvoerder 2] heeft aangevoerd met maatschappelijk werk en betrokkene te hebben afgesproken dat betrokkene zelf de vaste lasten zou blijven betalen totdat de beheerrekening geopend zou zijn en het inkomen op die rekening zou binnenkomen. Betrokkene leek daarvoor voldoende zelfredzaam te zijn. [bewindvoerder 2] heeft kennelijk niet bij betrokkene gecontroleerd of hij die betalingen daadwerkelijk deed. Verder moet [bewindvoerder 2] hebben kunnen zien dat de ontvangst van het inkomen en de betaling van de vaste lasten niet via de ABN leefgeldrekening verliepen. Ook zal op de uitkeringsspecificatie een andere bankrekening vermeld hebben gestaan. [bewindvoerder 2] is derhalve onvoldoende actief geweest in de controle van betrokkene.
Verder is [bewindvoerder 2] onvoldoende actief achter het omzetten van de betaling van de uitkering naar de beheerrekening gegaan. Het bewind is op 22 augustus 2017 ingesteld, de uitkering van de gemeente is pas op 22 juni 2018 binnengekomen op de beheerrekening. In de brief van 15 augustus 2018 geeft [bewindvoerder 2] aan dat op 22 maart 2018 een herhaalde aanvraag bij de gemeente was ingediend om de uitkering op de beheerrekening te storten. In januari 2018 zou al een eerdere aanvraag zijn gedaan. Hiervan heeft [bewindvoerder 2] echter geen bewijs overgelegd. In elk geval was januari 2018 al veel laat, want dat is vijf maanden na instelling van het bewind. Het verzoek aan de gemeente had direct na de instelling van het bewind gedaan moeten worden.
Vorenstaande heeft ertoe geleid dat [bewindvoerder 2] gedurende zo’n tien maanden (de periode van augustus 2017 tot juni 2018) feitelijk het bewind niet heeft uitgevoerd.
Als de uitkering tijdig op de beheerrekening was binnengekomen, zou de bewindvoerder vanaf dat moment de controle over de betaling van de vaste lasten gehad hebben. Een procedure door de verhuurder had op dat moment zeer waarschijnlijk voorkomen kunnen worden.
De conclusie is dan ook dat [bewindvoerder 2] niet als een goed bewindvoerder heeft gehandeld, waardoor schade is ontstaan. [bewindvoerder 2] heeft de hoogte van het door [bewindvoerder 1] gevorderde schadebedrag niet bestreden. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [bewindvoerder 2] tot betaling van een bedrag van € 2.976,64 aan betrokkene;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. D. de Loor en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2021.
Tegen deze beslissing kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Den Haag
a. door de verzoeker en degenen aan wie de griffier een afschrift van deze beschikking heeft verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.