In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse vrouwen, eiseres 1 en eiseres 2, die respectievelijk de moeder en dochter zijn. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft op 28 april 2021 geoordeeld dat de geloofwaardig geachte relevante elementen niet tot de conclusie leiden dat eiseressen in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Eiseres 1 heeft aangevoerd dat zij en haar dochter worden gezocht door de Iraanse autoriteiten vanwege hun afvalligheid van de islam en de arrestatie van eiseres 2 wegens het kopen van een verboden boek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseressen inconsistent zijn en dat zij niet voldoende hebben aangetoond dat zij daadwerkelijk risico lopen bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres 1 over haar afvalligheid en de problemen die zij ondervindt met de islam als onvoldoende geloofwaardig beoordeeld. Eiseres 2 heeft eveneens niet kunnen aantonen dat zij problemen heeft ondervonden vanwege haar afvalligheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvragen terecht heeft afgewezen en dat er geen grond is voor het oordeel dat eiseressen een gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De beroepen zijn ongegrond verklaard.