ECLI:NL:RBDHA:2021:4795
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsvergunning op basis van familieleven en nieuwe feiten
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Congolese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 9 november 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 2 november 2020, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van familieleven werd afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 19 februari 2021 gehouden, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn twee zoons. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De eiser had eerder, op 22 juli 2015, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven. In zijn nieuwe aanvraag op 12 mei 2020 stelde de eiser dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren, onder verwijzing naar de gewijzigde jurisprudentie met betrekking tot artikel 20 van het VWEU, specifiek het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris verwierp deze claim en stelde dat de eiser geen nieuwe feiten had aangedragen die een heroverweging rechtvaardigden.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser niet was gebaseerd op nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste wijze had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.