ECLI:NL:RBDHA:2021:4692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
NL21.4496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië voor behandeling aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 april 2021, waar eiser niet aanwezig was, heeft de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris de zaak toegelicht.

De rechtbank heeft overwogen dat het overnameverzoek aan Italië tijdig is ingediend, binnen de termijn van twee maanden zoals voorgeschreven in artikel 21 van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsstukken in het dossier aantonen dat het verzoek op 18 januari 2021 correct is verzonden. Eiser heeft ook aangevoerd dat het claimverzoek onvolledig was omdat de vingerafdrukken niet waren meegestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was, aangezien het Eurodac Search Result op basis van vingerafdrukken was vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter M.V. van Baaren, in aanwezigheid van griffier P.R. de Man, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4496

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Albarda).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling
genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de voorlopige voorziening
met zaaknummer NL21.4497, plaatsgevonden op 29 april 2021 in Dordrecht. Eiser is, met
bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich, via een skype-verbinding,
laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek niet tijdig aanvaard, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat sinds 19 maart 2021.
3. Eiser heeft verwezen naar de zienswijze en gesteld dat deze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
3.1.
Voor zover eiser niet concretiseert op welke punten de motivering van het bestreden
besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing naar hetgeen hij eerder heeft ingebracht
niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank
steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de
Afdeling), onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169,
rechtsoverweging 4.
4. Eiser betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn
asielaanvraag. Daartoe stelt eiser primair dat het overnameverzoek niet binnen twee
maanden is ingediend als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.1.1.
Artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, luidt:
De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan die andere lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 20, lid 2, om overname verzoeken.
Niettegenstaande de eerste alinea wordt, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 603/2013, het verzoek uiterlijk twee maanden na ontvangst van de treffer toegezonden overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening.
Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.
4.1.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het claimverzoek van 18 januari
2021 niet tijdig is ingediend dan wel niet is ontvangen door de Italiaanse autoriteiten.
Anders dan eiser stelt, is het stuk dat in het dossier is toegevoegd aan het claimverzoek,
geen stuk waaruit kan worden opgemaakt op welke datum en tijdstip het claimverzoek is
verstuurd aan de Italiaanse autoriteiten. Het voornoemde toegevoegde stuk bewijst enkel dat
het claimverzoek door een IND-medewerker om 18 januari 2021 om 14:22:25 uur is
verzonden naar de IND-afdeling die de stukken in de daartoe bestemde systemen registreert.
Het betreft dus geen extern e-mailverkeer met de Italiaanse autoriteiten.
4.1.2.
Uit het door verweerder in beroep overgelegde stuk blijkt dat het claimverzoek met
kenmerk ‘ [kenmerknummer 1] op 18 januari 2021 om 14:11
uur is verzonden aan de Italiaanse autoriteiten. De ontvangstbevestiging van dit verzoek met
kenmerk [kenmerknummer 2] is verstuurd op maandag
18 januari 2021 om 14:12. De rechtbank is van oordeel dat, nu de tijdstippen logisch op
elkaar volgen en de kenmerkregels overeenkomen, ervan kan worden uitgegaan dat het
overnameverzoek is ingediend conform artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.2.
Onder verwijzing naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG)
nr. 1650/2003 (Uitvoeringsverordening) en de daarin opgenomen bijlage over
bewijsmiddelen voert eiser subsidiair aan dat het claimverzoek onvolledig is, omdat de
vingerafdrukken niet zijn meegezonden met het Eurodac-resultaat. Hierdoor kan er volgens eiser niet vanuit worden gegaan dat het fictief claimakkoord op goede gronden tot stand is
gekomen.
4.2.1.
Artikel 1, van de Uitvoeringsverordening, voor zover van belang, luidt:
Een overnameverzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het standaardformulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I. Het formulier bevat verplichte rubrieken die volledig moeten worden ingevuld. De overige gedeelten worden ingevuld voor zover de informatie beschikbaar is. Aanvullende inlichtingen kunnen worden verstrekt in de daarvoor op het formulier gereserveerde ruimte.
a) de kopie van alle bewijsmiddelen en indirecte bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aangezochte lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, in voorkomend geval vergezeld van verklaringen over de omstandigheden waarin deze zijn verkregen en over de bewijskracht die de verzoekende lidstaat eraan toekent aan de hand van de in artikel 18, lid 3, van Verordening (EG) nr. 343/2003 bedoelde lijsten van bewijsmiddelen en indirecte bewijzen, die in bijlage II bij de onderhavige verordening zijn opgenomen.
4.2.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het claimverzoek volledig is. In
Bijlage II, van de Uitvoeringsverordening staat artikelsgewijs opgenomen aan de hand van
welke bewijsmiddelen de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat plaatsvindt. Punt 7
ziet op een claimverzoek op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Als
bewijsmiddel geldt in dit geval de treffer in het kader van Eurodac vastgesteld ten gevolge
van de vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 14
van de Eurodac-verordening verzamelde vingerafdrukken. Met het claimverzoek is de
hiervoor bedoelde treffer of Eurodac Search Result meegezonden, waaruit blijkt dat eiser op
3 september 2020 Italië is binnengekomen. Verweerder heeft de vingerafdrukken niet
hoeven meezenden, omdat het Eurodac Search Result is gebaseerd op vingerafdrukken.
5. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.