Overwegingen
1. In deze procedure is de vraag aan de orde of eisers, die als bijzonder kwetsbaar in de zin van Tarakhel worden aangemerkt (arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712), na overdracht aan Italië zullen worden opgevangen op een wijze die in overeenstemming is met het recht van de Unie en het EVRM. Ten tijde van de tussenuitspraken van de rechtbank waren op grond van gewijzigde Italiaanse wetgeving (hierna: het Salvini-decreet) de opvanglocaties die voldeden aan de eisen die het EHRM in Tarakhel had gesteld niet langer toegankelijk voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen.
2. Het EHRM heeft in het arrest van 23 maart 2021- kort gezegd – geoordeeld dat door (weer) nieuwe wetgeving de gevolgen van het Salvini-decreet zijn teruggedraaid. Het EHRM heeft op grond van volledig en ex nunc onderzoek uiteengezet dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen sinds het van kracht worden van deze nieuwe wetgeving worden opgevangen in dezelfde locaties en onder dezelfde voorwaarden als geschiedde vòòr de inwerkingtreding van het Salvini-decreet en dat voorts niet blijkt dat deze opvanglocaties thans niet voldoen aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.
De rechtbank wijst hierbij op de navolgende overwegingen in het arrest:
49. The Court further notes that it has previously examined cases in which it was alleged that a removal to Italy under the Dublin Regulations would be in breach of Article 3 of the Convention. In its Grand Chamber judgment in the case of Tarakhel it held, when applying the above principles, that in view of the situation as regards the reception system in Italy pertaining at that material time, and as the case concerned children in respect of whom the requirement of “special protection” of asylum-seekers was particularly important in view of their specific needs and their extreme vulnerability, it was incumbent on the transferring State to obtain assurances from their Italian counterparts that upon their arrival in Italy, the persons concerned would be received in facilities and in conditions adapted to the age of the children, and that the family would be kept together (see Tarakhel, cited above, §§ 118-20).
50. From 8 June 2015 onwards, such assurances were provided by the Italian authorities by means of a general guarantee set out in circular letters (see paragraphs 24 and 26 above). In a number of cases, in which the Italian authorities had been duly informed by the authorities of the transferring State about the family situation and the scheduled arrival of the persons to be returned to Italy, the Court considered that that general guarantee was sufficient, since it entailed that the persons at issue would be placed in one of the SPRAR reception facilities in Italy which had been earmarked for families with minor children (see, amongst others, J.A. and Others v. the Netherlands (dec.), no. 21459/14, § 30, 3 November 2015; S.M.H. v. the Netherlands (dec.), no. 5868/13, § 50, 17 May 2016; F.M. and Others v. Denmark (dec.), no. 20159/16, § 28, 13 September 2016; and Ali and Others v. Switzerland and Italy (dec.), no. 30474/14, § 34, 6 October 2016).
51. The applicant in the present case contended that no such reliance should be placed on the circular letter of 8 January 2019, since as a result of the amendments introduced to the reception system in Italy in 2018, applicants for international protection were no longer eligible for accommodation in the second-tier reception facilities of the SPRAR network, which had been renamed SIPROIMI (see paragraph 44 above).
52. The Court reiterates its established case-law to the effect that if an applicant has not yet been removed, the material point in time for the assessment of the claimed Article 3 risk is that of the Court’s consideration of the case. Given that it is the present conditions which are decisive, the Court will make a full and ex nunc evaluation where it is necessary to take into account information that has come to light after the final decision by the domestic authorities was taken (see Chahal v. the United Kingdom, 15 November 1996, §§ 86 and 97, Reports of Judgments and Decisions 1996-V, and F.G. v. Sweden [GC], no. 43611/11, § 115, 23 March 2016, with further references).
53. It notes in that context that the latest modifications to the Italian system of reception of applicants for international protection took effect on 22 October 2020 and that these entailed, inter alia, that applicants for international protection would once more, within the limits of places available, have access to the second-tier reception facilities within the SAI (former SIPROIMI) network (see paragraphs 32-33, 36 and 47 above); a modification welcomed by UNHCR (see paragraph 37 above).
(…)”
3. De rechtbank volgt het EHRM en komt, na een volledige en ex nunc beoordeling van de gronden van beroep, tot de conclusie dat de beroepsgrond dat verweerder thans van overdracht moet afzien omdat de kwaliteit van de asielopvang niet adequaat is niet slaagt. Uit het arrest van het EHRM leidt de rechtbank af dat de actuele opvangvoorzieningen volstaan voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen en ook toegankelijk zijn. Eisers zijn bijzonder kwetsbaar vanwege de leeftijd van de kinderen. Ook voor zover eisers als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt vanwege medische problematiek blijkt niet dat op dit moment de opvangvoorzieningen tekortschieten. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit arrest en hierbij aan te geven of in hun specifieke situatie tot een andere conclusie moet worden gekomen maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
4. De beroepsgrond dat na overdracht ongeacht de kwaliteit van de opvangvoorzieningen er geen dan wel onvoldoende toegang tot medische voorzieningen zal worden geboden slaagt evenmin. Eisers hebben deze grond niet onderbouwd met eigen ervaringen of met algemene informatie. Verweerder heeft er in de bestreden besluiten daarbij op mogen wijzen dat de relazen van eisers op dit punt niet zijn onderbouwd en dat evenmin is onderbouwd dat zij hierover in Italië hebben geklaagd of dat dit niet mogelijk zou zijn.
5. Eisers hebben in hun brief van 5 februari 2021 aangegeven dat de lange duur van de procedure en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over verblijfsaanvaarding een grote impact op hun bestaan heeft. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk, maar ziet hierin geen grond om tot een andere juridische beoordeling te komen. Eisers zijn in beroep gekomen tegen de overdrachtsbesluiten en hebben daarbij gemotiveerd aangegeven dat overdracht in strijd moet worden geacht met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest. De rechtbank is gehouden een gestelde 3 EVRM-schending grondig te onderzoeken en heeft daartoe nadere onderzoekshandelingen verricht. Het heeft eisers steeds vrij gestaan de beroepen in te trekken, dan wel in een eerder stadium aan te geven niet in te stemmen met de benoeming van een deskundige of eerder een einduitspraak te wensen. Het tijdsverloop dat is gemoeid met de behandeling van de beroepen is dus groot, maar geen reden om het bestreden besluit te vernietigen of de overdracht te verbieden. Een van de uitgangspunten in de Dublinverordening is weliswaar dat spoedig zekerheid moet volgen over welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Uit de Dublinverordening volgt echter ook dat overdrachten die in strijd zijn met artikel 4 Handvest niet kunnen plaatsvinden. Zoals uit de tussenuitspraken van deze rechtbank blijkt heeft vanwege gebrek aan accurate en representatieve feiten niet eerder een finale beoordeling van de gronden van beroep kunnen plaatsvinden.
Gelet op het eerdergenoemde arrest van het EHRM is de rechtbank daartoe nu wel in staat en concludeert de rechtbank dat verweerder thans ten aanzien van Italië ook bij het nemen van overdrachtsbesluiten in procedures van bijzonder kwetsbare vreemdelingen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het is aan eisers om te onderbouwen dat dit in hun concrete situatie anders is en daarin zijn zij niet geslaagd.
6. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat ten tijde van de bestreden besluiten de opvanglocaties en faciliteiten die in overeenstemming waren met de eisen die het EHRM daaraan in Tarakhel had gesteld niet toegankelijk waren voor eisers. Op grond van het Salvini-decreet werden alle asielzoekers ondergebracht in dezelfde opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft steeds de eisen van Tarakhel onverkort van toepassing geacht bij de beoordeling van overdrachtsbesluiten van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië. De rechtbank stelt vast dat het EHRM in bovengenoemd arrest niet heeft overwogen dat Tarakhel niet langer van toepassing zou zijn en evenmin dat op grond van door verweerder gestelde verminderde instroom van migranten de in Tarakhel gestelde eisen aan opvang voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen minder of anders zouden zijn. De rechtbank stelt ook vast dat bij het toewijzen van de betreffende interim measure het EHRM zowel de Nederlandse als de Italiaanse autoriteiten
- onder verwijzing naar Tarakhel– heeft opgedragen nadere feiten en omstandigheden over de omstandigheden waaronder bijzonder kwetsbare vreemdelingen werden opgevangen te verschaffen. Ten tijde van de bestreden besluiten was de feitelijke situatie van de opvanglocaties waarin eisers na een mogelijke overdracht zouden worden opgevangen onvoldoende duidelijk. De rechtbank heeft reeds eerder overwogen dat het in de specifieke situatie van Dublin-overdrachten aan Italië, waarbij in de jurisprudentie van het EHRM en van de Afdeling aanvaard was dat met de circulair letter was voldaan aan het bieden van individuele garanties dat de opvang voldeed aan de daaraan te stellen eisen, het aan verweerder was om nader te onderbouwen dat na het Salvini-decreet de opvang ook in overeenstemming was met de eisen die het EHRM heeft gesteld waarbij de laatste circular letter niet als een toereikende garantie was beoordeeld. Nu verweerder daartoe niet bereid is geweest en niet heeft onderbouwd dat ten tijde van de bestreden besluiten de algemene opvanglocaties en voorzieningen adequaat waren voor eisers als zij op dat moment op grond van de Dublinverordening zouden worden overgedragen, zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen.
7. De rechtbank zal evenwel, gelet op het door het EHRM op 23 maart 2021 gewezen arrest in de zaak M.T. tegen Nederland, in het kader van haar opdracht om tot finale geschillenbeslechting te komen, de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte kosten van dit beroep. De kosten bedragen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.335,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, ½ punt voor reageren op het voornemen om een deskundige te benoemen, met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1 per punt).