In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. I. Winia, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.H. Swart. Eiseres had een WIA-uitkering die per 30 mei 2019 door het Uwv was beëindigd op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. Eiseres was van mening dat haar belastbaarheid was verslechterd en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische beperkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies binnen de belastbaarheid van eiseres vielen en dat er geen aanleiding was om de besluiten van het Uwv te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van eiseres, die op € 2.110,47 werden vastgesteld. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, omdat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Awb, maar dit gebrek passeerde omdat eiseres niet benadeeld was.