ECLI:NL:RBDHA:2021:4632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AWB20/8202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mvv-vereiste en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Libische man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel gezinshereniging met zijn echtgenote, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot verblijf (mvv). De staatssecretaris oordeelde dat het mvv-vereiste niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de eiser zijn huwelijk niet had aangetoond en er geen familieleven werd aangenomen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De eiser voerde aan dat zijn huwelijk inmiddels was geregistreerd en dat het onevenredig bezwarend was om naar Libië terug te keren voor het aanvragen van een mvv, gezien de onveilige situatie daar. De staatssecretaris erkende dat er sprake was van een huwelijk, maar stelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 EVRM, omdat de eiser niet in het bezit was van een geldige mvv en er geen objectieve belemmeringen waren voor zijn terugkeer naar Libië.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van de eiser moest worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die de staatssecretaris had gemaakt, correct was en dat er geen sprake was van bijzondere hardheid die het mvv-vereiste zou kunnen opheffen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het mvv-vereiste en de afweging van belangen in het kader van gezinshereniging onder het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB20/8202
V-nummer: [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 9 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en heeft per skype-verbinding deelgenomen aan de behandeling ter zitting. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] en bezit de Libische nationaliteit. Eiser beoogt verblijf in Nederland als echtgenoot van referente. Op 15 januari 2020 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend.
2. Bij besluit van 14 augustus 2020 ( het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige mvv. [1] Verweerder acht het mvv-vereiste in het geval van eiser niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [2] , omdat eiser zijn huwelijk met referente niet heeft aangetoond, zodat geen familieleven met referente wordt aangenomen. Verweerder heeft daarnaast vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag eiser weliswaar verhindert om zijn eerder in Nederland opgebouwde privéleven verder uit te oefenen, maar meent dat dit een geoorloofde inmenging is in het op grond van artikel 8 van het EVRM beschermde recht op privéleven. Verweerder meent dat het vasthouden aan het mvv-vereiste niet leidt tot onevenredige hardheid.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij in aanvulling op het primaire besluit overwogen dat het gestelde familieleven met referente nog immer niet is aangetoond, maar dat ook als dit familieleven moet worden aangenomen, de weigering van verblijfsvergunning niet in strijd komt met artikel 8 van het EVRM en het mvv-vereiste niet leidt tot bijzondere hardheid.
4. Eiser voert aan dat het huwelijk tussen hem en referente inmiddels is geregistreerd in de BRP [3] van de gemeente Vlissingen. Ter onderbouwing heeft eiser een uittreksel van de gemeente Vlissingen overgelegd. Voor zover verweerder stelt dat het gezinsleven tussen eiser en referente ook in Libië kan worden uitgeoefend, wijst eiser op de omstandigheden in Libië. Eiser voert aan dat het onevenredig bezwarend is om naar zijn land van herkomst, dan wel een land waar een Nederlandse ambassade is, terug te keren alleen om daar een mvv aan te vragen. Eiser doet daarbij een beroep het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 maart 2019. [4] Behalve dat er een burgeroorlog gaande is in Libië, bevindt zich daar geen Nederlandse ambassade, waardoor eiser naar een ander land zou moeten afreizen voor het aanvragen van een mvv. Voor zover verweerder meent dat (deels) een beroep wordt gedaan op asielgerelateerde omstandigheden, die niet in een reguliere procedure worden beoordeeld, stelt eiser, onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling, dat verweerder alle feiten en omstandigheden moet betrekken in zijn beoordeling.
5. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat hij eiser volgt in zijn stelling dat er sprake is van een huwelijk tussen eiser en referente, nu is gebleken dat het huwelijk is ingeschreven in de BRP. Verweerder gaat ervan uit dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Vaststaat dat eiser niet in het bezit is van een mvv.
7. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. [5] Een vreemdeling is vrijgesteld van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf als uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. [6] Verweerder werpt het mvv-vereiste evenmin tegen als het vasthouden aan dat vereiste naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule). [7]
8. Partijen zijn het eens dat tussen eiser en referente familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook terecht een belangenafweging uitgevoerd om te beoordelen of dit dwingt tot toelating van eiser.
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
10. Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat hij eerder rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, dat referente de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zij over inkomen beschikt. In het nadeel van eiser heeft verweerder kunnen wegen dat eiser sterke banden heeft met zijn land van herkomst en pas relatief kort geleden is teruggekeerd naar Nederland en hier familieleven is gaan uitoefenen zonder dat hij hier mocht verblijven. Eiser heeft Nederland hiermee voor een voldongen feit gesteld.
Verder heeft verweerder doorslaggevend mogen achten om de belangenafweging in het nadeel van eiser te laten uitvallen dat eiser het familieleven met referente in Libië kan uitoefenen. Daarbij heeft verweerder terecht gesteld dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen. De door eiser hiertegen aangevoerde omstandigheden dat er sprake is van een burgeroorlog waarbij dagelijks bommen en doden vallen in het gebied waar eiser woont, verwijzen naar de (algemene) veiligheidssituatie in Libië. Aangezien niet wordt aangenomen dat in Libië sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [8] , geldt dat eiser hiermee geen omstandigheden stelt op grond waarvan het voor hem persoonlijk niet mogelijk is om naar Libië terug te keren. In hoeverre het voor eiser persoonlijk onveilig is, vergt nader onderzoek dat wordt uitgevoerd in de asielprocedure en niet in het kader van de onderhavige aanvraag. [9]
11. Nu verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat uitzetting van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, is eiser niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
12. Aangezien referente behalve de Nederlandse ook de Libische nationaliteit heeft, is ook de Gezinsherenigingsrichtlijn [10] van toepassing. Het bestreden besluit moet dan ook in overeenstemming zijn met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De Afdeling heeft in de door eiser aangevoerde uitspraak van 29 maart 2019 uiteengezet dat in Nederland aan dit beginsel uitvoering wordt gegeven bij de toepassing van de hardheidsclausule. De Afdeling overweegt in die uitspraak verder dat indien de vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert die op zichzelf genomen niet voldoende zijn om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar hij daarnaast wel aan alle materiële vereisten voldoet, verweerder moet beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste. Verweerder heeft in dit geval in redelijkheid kunnen oordelen dat dat niet het geval is. Eiser heeft met zijn beroep op de veiligheidssituatie in Libië immers geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd. Daarnaast heeft eiser eerst in beroep opgemerkt dat hij voor het verkrijgen van een mvv zal moeten afreizen naar een buurland, maar eiser heeft ook op dit punt geen concrete persoonlijke feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan dit voor hem onevenredig bezwarend moet worden geacht.
13. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv.
14. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.(Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Basisregistratie personen.
5.Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb.
7.Op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vb en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
8.Richtlijn 2011/95/EU.
9.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1623.
10.Richtlijn 2003/86/EG.