ECLI:NL:RBDHA:2021:4631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over afwijzing inzageverzoek op grond van de AVG en de vraag naar misbruik van recht

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Ierland, een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (verweerder) naar aanleiding van een afwijzing van zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 77 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De klacht betreft de afhandeling van zijn inzageverzoeken door de derde partij, ABN AMRO Bank N.V., die betrokken was bij de executieveiling van zijn woning. Eiser stelt dat hij slachtoffer is van vastgoedfraude en dat de derde partij niet adequaat heeft gereageerd op zijn verzoeken om inzage. De rechtbank heeft op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende procesbelang had, omdat hij geen civiele procedure kon voeren tegen de derde partij wegens gebrek aan financiële middelen. De rechtbank benadrukte dat het aannemen van misbruik van recht terughoudend moet worden toegepast en dat de stelling van eiser dat er nog documenten ontbreken niet voldoende was om het beroep ontvankelijk te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de derde partij aan haar verplichtingen had voldaan en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Ierland), eiser

(gemachtigde: P. Kok),
en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Nijhof en mr. W. Steenbergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
ABN AMRO Bank N.V., te Amsterdam
(gemachtigde: mr. C.M. Jakimowicz).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers klacht in de zin van artikel 77 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens zijn [A] en F [B] verschenen voor de derde-partij.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in 2000 een hypotheek afgesloten waarmee hij zijn woning aan de [straat] te [straat] (hierna de woning) heeft gekocht. In 2006 deden zich betalingsachterstanden voor. Deze hebben geleid tot executoriaal beslag en veiling van de woning, door Fortis ASR. Hierop volgend heeft eiser diverse klachten ingediend die verband hielden met de veiling van de woning. Eiser heeft de derde partij, die voor zover hier van belang is getreden in de rechtsverhouding van Fortis ASR tot eiser, verzocht om inzage op grond van artikel 12 en 15 van de AVG. De inzageverzoeken hebben betrekking op de executieveiling van de woning. Eiser heeft bij verweerder een klacht ingediend tegen de derde partij omdat die onvoldoende voldaan heeft aan het verzoek tot inzage in zijn persoonsgegevens. Eiser meent slachtoffer te zijn van vastgoedfraude, oplichting en handel met voorkennis door de derde partij.
2 Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
Hij is van oordeel dat de derde partij met de verstrekkingen van 5 oktober 2018, 9 november 2018, 25 april 2019 en 26 juni 2019 aan eisers inzageverzoek heeft voldaan. Het betoog van de derde partij dat zij de volgens eiser ontbrekende stukken niet verwerkt komt de verweerder, gelet op het tijdsverloop en de geldende bewaartermijnen, niet ongeloofvaardig voor. Op grond van de door eiser aangevoerde argumenten is niet aannemelijk geworden dat de derde partij deze stukken, in weerwil van haar verklaring, nog verwerkt.
3 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder eisers klacht op deze wijze heeft mogen afdoen.
Wat zijn de regels?
4 De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Wat vinden partijen in beroep?
5 Eiser kan zich in het bestreden besluit niet vinden en voert daartoe -samengevat weergegeven- het volgende aan.
De derde partij heeft zich bij de executoriale verkoop van de woning schuldig gemaakt aan fraude. Deze fraude, welke door eiser bij de derde partij gemeld is, werd in behandeling genomen door mr. [C] (klachtnummer KMS [klachtnummer 1] ). E-mails moeten bewaard zijn gebleven nu eiser niet het persoonlijke adres van [C] heeft gebruikt maar een algemeen adres.
Eiser heeft de fraude in 2009 ook bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) gemeld (klachtnummer [klachtnummer 2] ). In deze procedure was het mr. [D] die vanuit de derde partij geen openheid van zaken verschafte. Uit deze klacht blijkt duidelijk dat [D] werkzaamheden heeft verricht voor Fortis Hypotheek Bank, hetgeen nu onderdeel uitmaakt van ABN AMRO Hypotheken groep.
In 2015 bleek tijdens de behandeling van een tweede klacht bij de Kifid dat de twee eerdere klachtprocedures waren verdwenen uit de archieven van de derde partij. De tweede klacht werd behandeld door mr. [E] ook deze heeft de feiten genegeerd. Eiser heeft daarop ook nog de heer [F] en mr. [G] , beiden werkzaam bij derde partij, aangeschreven. Ook zij hebben niet goed gehandeld.
Het is volgens eiser meer dan aannemelijk dat de derde partij de bewaartermijn gebruikt om belastende documenten vroegtijdig te laten verdwijnen.
Daarnaast is de bewaartermijn van klachten zeven jaar nadat de klantrelatie is beëindigd.
Tijdens de hoorzitting heeft eiser de derde partij voorzien van stukken, waarop de toezegging is gedaan de mogelijkheid van een gesprek te onderzoeken. Eiser heeft hierop niets meer vernomen.
Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen om de derde partij te dwingen de kwestie op te lossen en de derde partij op te dragen eiser en zijn echtgenote te compenseren voor directe en indirecte schade.
6 De derde partij is van mening dat zij ten aanzien van eiser aan al haar verplichtingen heeft voldaan. Zij heeft volledige inzage gegeven in de persoonsgegevens van eiser die door haar worden verwerkt. Hiermee kan eiser effectief gebruik maken van zijn recht onder de AVG om onjuiste persoonsgegevens te laten rectificeren, uitwissen of afschermen. In reactie op het beroep van eiser heeft zij aangevoerd dat eiser misbruik maakt van recht. Eiser probeert door de klacht bij verweerder druk te leggen op de derde partij om gelijk te krijgen in het geschil dat eiser meent te hebben met betrekking tot de executie van zijn woning. Het is onmiskenbaar dat het inzagerecht hiervoor niet bedoeld is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Misbruik van recht
7.1
Naar aanleiding van het standpunt van de derde partij dat eiser met zijn klacht bij verweerder en het instellen van dit beroep misbruik van recht maakt, heeft verweerder verklaard te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat het aannemen van misbruik van het recht feitelijk betekent dat een rechtsgang wordt ontzegd aan eiser en dat daar terughoudend mee om moet worden gegaan [1] . Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen [2] kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
7.3
De rechtbank stelt vast dat eiser van de derde partij in beroep schade vordert naar aanleiding van de veiling van zijn woning. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij geen civiele procedure tegen de derde partij kan voeren wegens gebrek aan financiële middelen. De rechtbank overweegt dat de omvang van het beroep wordt beperkt tot de vraag of het bestreden besluit van verweerder rechtmatig is. Met zijn vorderingen die zich richten tegen de derde partij treedt eiser dus buiten de grenzen van het geschil. Zij kunnen daarom niet worden toegewezen. De verklaring van eiser dat hij in het bijzonder in beroep is gekomen om de derde partij onder druk te zetten om de schade die hij stelt te hebben geleden alsnog te vergoeden is niet chic, maar van onvoldoende gewicht om misbruik van recht aan te nemen.
Procesbelang
8 In het bestuursrecht staan geen rechtsmiddelen open zonder voldoende procesbelang. De achterliggende gedachte is dat de indiener van een bezwaar of (hoger) beroep het daarmee beoogde resultaat ook daadwerkelijk moet kunnen bereiken, anders heeft een inhoudelijke behandeling geen zin. Ter zitting is gebleken dat ook de laatste drie stukken die eiser stelde nog te missen, in het bezit zijn van eiser (stukken met betrekking tot de twee door eiser gevoerde klachtprocedures en de eindafrekening). De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiser geen voldoende procesbelang heeft bij zijn beroep en het beroep om die reden niet-ontvankelijk is.
Ten overvloede
9 De rechtbank is overigens met verweerder van oordeel dat de stelling van de derde partij, dat alle beschikbare persoonsgegevens aan eiser zijn verstrekt, niet onaannemelijk is.
De enkele stelling van eiser dat er nog drie documenten ontbreken is onvoldoende om daar een ander standpunt over in te nemen. Daarbij is van belang dat verweerder voor het ontbreken van de drie nog resterende documenten een uitvoerige en duidelijke verklaring heeft gekregen van de derde partij.
Conclusie
10 Het beroep is niet-ontvankelijk.
11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 5,
(1) onder c, Persoonsgegevens moeten:
toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (“minimale gegevensverwerking").
Artikel 15
(1) De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. de verwerkingsdoeleinden;
b. de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zulle worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties
d. indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem
betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking
bezwaar te maken;
f. dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g. wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h. het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
(…)

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3873.
2.Zie onder meer in de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135),