ECLI:NL:RBDHA:2021:4593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
SGR 20/2449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van informatie over criteria voor Koninklijke onderscheidingen en de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. [eiser], en verweerder, het Kapittel voor de civiele orden, over de openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om openbaarmaking van informatie over de criteria voor Koninklijke onderscheidingen, maar verweerder had een deel van deze informatie weggelakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet van toepassing is, omdat deze bepaling niet bedoeld is om uitleg van wet- en regelgeving geheim te houden. De rechtbank oordeelde dat de openbaarmaking van de weggelakte passages niet leidt tot onevenredige benadeling van de voordrachtprocedure of de betrokken (rechts)personen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen de weggelakte passages openbaar te maken. Tevens is verweerder gelast het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de besluitvorming rondom Koninklijke onderscheidingen en de toepassing van de Wob.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2449

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

mr. drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Kapittel voor de civiele orden, verweerder

(gemachtigde: mr. F.J.H. van Tienen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 17 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder is een zelfstandig bestuursorgaan, ingesteld bij wet. Hij brengt aan de minister die het aangaat een eindadvies uit over voordrachten voor een Koninklijke onderscheiding (een zogeheten lintje). Bij zijn advisering maakt verweerder gebruik van informatie uit het Vademecum Decoratiestelsel (Vademecum). Verder is er de Handleiding Decoratiestelsel (Handleiding). Beide documenten zijn bedoeld voor gebruik binnen de overheid en bieden handvatten aan bestuursorganen die bij voordrachten voor een onderscheiding betrokken zijn.
2. Eiser heeft verweerder met een beroep op de Wob onder meer verzocht om informatie openbaar te maken over onderscheidingen in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Verweerder is gedeeltelijk aan dit verzoek tegemoetgekomen. Hij heeft informatie uit het Vademecum en de Handleiding openbaar gemaakt. De passages die gaan over de criteria voor een onderscheiding heeft verweerder echter weggelakt.
3. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van de weggelakte passages niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige benadeling van de voordrachtprocedure, het decoratiestelsel en de hierbij betrokken (rechts)personen.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiser stelt zich onder meer op het standpunt dat verweerder de criteria voor een onderscheiding ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. Volgens eiser is er bij openbaarmaking geen sprake van onevenredige benadeling.
5. Verweerder heeft gemotiveerd op het beroep gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Verweerder heeft passages uit het Vademecum en de Handleiding weggelakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. In die bepaling staat dat het verstrekken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige benadeling of bevoordeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden. Volgens de hoogste bestuursrechter valt hieronder ook het voorkomen van onevenredige benadeling van de overheid. [1] De bepaling mag er echter niet toe leiden dat bestuursorganen gegevens zouden mogen achterhouden omdat publicatie daarvan mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hen gevoerde beleid of de kans op aanvaarding van het door hen voorgenomen beleid zou verkleinen. [2]
7. De rechtbank heeft kennisgenomen van de weggelakte passages uit het Vademecum en de Handleiding. Die passages gaan over de wijze waarop verweerder het decoratiestelsel interpreteert en toepast. Meer in het bijzonder betreffen zij een nadere uitwerking van de criteria voor een onderscheiding die in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau staan. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is naar zijn aard niet bedoeld om openbaarmaking van zo’n nadere uitwerking te weigeren. Een ander oordeel zou erop neerkomen dat bestuursorganen hun uitleg van wet- en regelgeving onder omstandigheden geheim kunnen houden. Dat kan niet.
8. Los van het voorgaande volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat openbaarmaking tot onevenredige benadeling zal leiden. Zo kan onevenredige benadeling van de voordrachtprocedure en het decoratiestelsel zelf geen reden zijn om informatie uit het Vademecum en de Handleiding weg te lakken. Het moet immers gaan om ‘bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke of rechtspersonen dan wel derden’. Daarnaast ziet de rechtbank niet in dat openbaarmaking de bij de voordrachtprocedure betrokken (rechts)personen onevenredig zal benadelen. De enkele stelling van verweerder dat een publiek debat over al dan niet gedecoreerde personen een ernstige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer maakt, is in dit geval onvoldoende. Verder vreest verweerder ten onrechte dat na openbaarmaking naar de criteria voor een onderscheiding kan worden toegeschreven. Dit geldt immers niet voor alle criteria. Bovendien leidt het voldoen aan de criteria niet automatisch tot de voordracht voor een onderscheiding. Verweerder heeft hierbij te allen tijde beoordelingsruimte.
9. Al met al heeft verweerder de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet mogen toepassen. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank hoeft daarom niet in te gaan op wat eiser verder heeft aangevoerd.
Conclusies
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zij voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat verweerder de weggelakte passages uit het Vademecum en de Handleiding openbaar maakt. Verder draagt de rechtbank verweerder op om een afschrift van de aldus openbaar gemaakte documenten aan eiser te verstrekken.
11. Verweerder moet het griffierecht vergoeden. Er zijn geen proceskosten die vergoed moeten worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de weggelakte passages uit het Vademecum Decoratiestelsel en de Handleiding Decoratiestelsel openbaar worden gemaakt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op om afschriften van de aldus openbaar gemaakte documenten binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan eiser te verstrekken;
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, en mr. G.P. Kleijn en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:666.
2.Uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2408.