ECLI:NL:RBDHA:2021:4590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
C/09/600522 / HA ZA 20-974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen een Nederlandse en Italiaanse vennootschap met betrekking tot een borgtochtovereenkomst

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 april 2021, wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld in een geschil tussen Celdomy B.V., een Nederlandse groothandel in bloemen, en White Blue Agency S.R.L., een Italiaanse vennootschap. Celdomy vordert betaling van een schuld van € 406.959,12 die voortvloeit uit een borgtochtovereenkomst die WBA zou zijn aangegaan voor de onbetaald gebleven schuld van de Italiaanse vennootschap People Love Flowers s.r.l. (PLF). WBA betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de Italiaanse rechter exclusief bevoegd is op basis van een forumkeuze in de Samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de forumkeuze niet rechtsgeldig is, omdat de Samenwerkingsovereenkomst niet door partijen is ondertekend. De rechtbank concludeert dat de plaats van uitvoering van de verbintenis in Nederland ligt, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De vordering tot onbevoegdverklaring van WBA wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door WBA.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/600522 / HA ZA 20-974
Vonnis in incident van 28 april 2021
in de zaak van
CELDOMY B.V., te Honselersdijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B. Niemeijer te Alphen aan den Rijn,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
WHITE BLUE AGENCY S.R.L., te Como-Lecco (Italië),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.J. Drop te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Celdomy en WBA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2020, met producties 1 tot en met 25,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met één productie,
  • de incidentele conclusie van antwoord, met drie producties (26 tot en met 28),
  • de rolbeslissing van 10 maart 2021, waarin – op verzoek van WBA – is bepaald dat een mondelinge behandeling in het incident zal plaatsvinden,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in het incident van 24 maart 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen één week na ontvangst opmerkingen van feitelijke aard te maken over het proces-verbaal. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan, voor zover van belang voor dit incident, de volgende feiten als onweersproken vast.
2.1.
Celdomy exploiteert een groothandel in bloemen, planten en sierteeltartikelen. Zij levert ook aan partijen in het buitenland.
2.2.
Celdomy heeft vanaf 2011 (snij)bloemen, planten en aanverwante artikelen geleverd aan de Italiaanse vennootschap People Love Flowers s.r.l. (hierna: ‘PLF’).
2.3.
In de door Celdomy aan PLF verstuurde facturen voor de productleveringen staat dat op alle leveringen de betalings- en leveringsvoorwaarden van de Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijprodukten (VGB) van toepassing zijn (hierna: ‘de VGB-voorwaarden’). In artikel XIII van de VGB-voorwaarde staat, voor zover van belang:
“(…)
2. Geschillen met betrekking tot of voortvloeiend uit overeenkomsten waarop deze voorwaarden van toepassing zijn kunnen door de koper slechts worden voorgelegd aan de Nederlandse rechter die bevoegd is in het gebied waar de verkoper is gevestigd. De verkoper heeft het recht geschillen voor te leggen aan zowel de bevoegde rechter in het gebied waar hij zelf gevestigd is, als aan de bevoegde rechter in het gebied waar de koper gevestigd is.
(…)”
2.4.
WBA is (indirect) de moedermaatschappij van PLF. WBA is gevestigd in Lecco (Italië). De heer [X] (hierna: ‘ [X] ’) is bestuurder van PLF. Hij is ook (indirect) aandeelhouder en bestuurder van WBA.
2.5.
PLF heeft over de jaren heen een substantiële schuld opgebouwd aan Celdomy. Veel leveringen werden te laat, gedeeltelijk of niet betaald. De heer [Y] , statutair bestuurder van Celdomy (hierna: ‘ [Y] ’), is over de openstaande facturen het gesprek aangegaan met [X] en – vanaf eind 2013 – ook dhr. [Z] (hierna: ‘ [Z] ’), die zich destijds bij [Y] bekend heeft gemaakt als
managing directorvan PLF. Op 19 mei 2014 heeft [Z] aan Celdomy ( [Y] ) een nieuw
businessplankenbaar gemaakt, dat kort gezegd inhield dat:
  • PLF haar activiteiten zal staken en gedeeltelijk zal verkopen;
  • er een nieuwe vennootschap (
  • deze nieuwe vennootschap graag verder wil gaan met Celdomy als leverancier;
  • op korte termijn plan wordt opgesteld voor de afbetaling van de schulden van PLF.
2.6.
Na ontvangst van een betalingsvoorstel namens PLF (in een e-mail van 20 mei 2014), heeft [Y] het volgende aan [Z] bericht:
“As you can imagine, this is not enough. However we could continue with the deliveries. I would like to have from [X]
( [X] , rechtbank)and you a personal warranty Written on a document of WBA. (…)”
[Z] heeft daarop per e-mail van 26 mei 2014 geantwoord:
“ [X] and I met this morning in order to discuss about your request and we agreed upon the point of writing you an official letter with a warranty from our side (…) In the next few days you’ll receive the official engagement on that matter through a letter to your attention. (…)”
2.7.
Bij e-mail van 26 mei 2014 heeft [Y] het volgende geschreven aan [Z] :
“We have spoken last week about a personal warranty, you’ve promissed me to take care for it today, I did not receive anything. Could you please take care.”
2.8.
[Z] heeft daarop bij e-mail van dezelfde dag als volgt gereageerd:
“as I wrote in my previous e-mail, you’ll receive the warranty letter within the next days. Hereby, I could start to confirm that you already have our engagement.”
2.9.
In Italië is de vennootschap Verdecinquantra s.r.l. opgericht (hierna: ‘V50’). V50 is de door [Z] genoemde nieuwe vennootschap die vanuit zeven winkels bloemen zal gaan verkopen. WBA is eveneens (indirect) de moedermaatschappij van V50.
2.10.
Op 2 juli 2014 hebben [Y] , [Z] , [X] en mw. [U] (namens V50) in Amsterdam met elkaar gesproken over de voortzetting van de samenwerking en de vereffening van de schuld van PLF. In (een door Celdomy overgelegde vertaling van) de notulen van deze bespreking staat onder meer het volgende:
“[PLF] DEBT
(…)
De schuld zal worden ondersteund door een aansprakelijkheid/garantie die door WBA, de moedermaatschappij van de Italiaanse groep, wordt vrijgegeven.
(…)
DOELEN:
(…)
  • In de loop van volgende week zullen de partijen een memorandum van overeenstemming ondertekenen waarin de economische en operationele verbintenissen van de partijen in detail worden beschreven. Het bedrijfsontwikkelingsplan van V50 zal aan het protocol worden gehecht, evenals het schuldherstelplan van PLF, de overname van de verantwoordelijkheid van WBA en de commerciële voorwaarden van de leveringsrelatie. Het ontwerp van deze overeenkomst zal over enkele dagen naar CELDOMY worden gestuurd.
  • (…)”
2.11.
In een e-mail van 18 juli 2014 heeft [X] een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst (‘
Acte sous seing privé’, hierna: ‘de Samenwerkingsovereenkomst’) aan Celdomy gestuurd. De begeleidende e-mail (in de Franse taal), met als onderwerp ‘Accord Celdomy’ houdt (volgens een door Celdomy ingebrachte vertaling) onder meer het volgende in:
“zoals afgesproken, bijgevoegd kunt u het ontwerp van onze overeenkomst vinden. Ik vraag u om het te lezen en om bij ons terug te komen met uw overwegingen, zodat we het samen kunnen bespreken en zo snel mogelijk met de ondertekening verder kunnen gaan (…)”
2.12.
De betrokken partijen bij de toegestuurde Samenwerkingsovereenkomst zijn, volgens de tekst daarvan, PLF (in de overeenkomst gedefinieerd als: ‘de schuldenaar’), V50 (‘de klant’), Celdomy (‘de leverancier’) en WBA. In de Samenwerkingsovereenkomst staat dat de winkels van V50 gemiddeld twee keer per maand producten zullen bestellen bij Celdomy (randnummer 1). Ook staan afspraken omschreven over de facturering, betaling en afbetaling van de schuld van PLF aan Celdomy (randnummers 2 tot en met 7). Verder staat in de Samenwerkingsovereenkomst:
“(…)
8. WBA staat garant voor de schuldenaar, om de volledige nakoming van de door de Cliënt en de Schuldenaar aangegane verplichtingen te verzekeren, en verbindt zich ertoe om, indien de betalingen niet worden nagekomen, persoonlijk in te grijpen om de met deze overeenkomst aangegane verbintenissen na te komen.
(…)
12. Op deze overeenkomst is het Italiaanse recht van toepassing en eventuele geschillen tussen de partijen als gevolg van de geldigheid, de interpretatie of de uitvoering van deze overeenkomst vallen onder de bevoegdheid van de Rechtbank van Milaan.
13. Voor de uitvoering van deze overeenkomst kiezen de partijen domicilie in hun respectievelijke vestigingsplaatsen.”
2.13.
De toegestuurde Samenwerkingsovereenkomst is uiteindelijk door geen van partijen ondertekend.
2.14.
Begin september 2014 hebben Celdomy, PLF en V50 een leveringscontract gesloten (hierna: de Leveringsovereenkomst). In de Leveringsovereenkomst verbindt Celdomy zich ertoe om op basis van tweewekelijkse bestellingen goederen te verkopen en te leveren aan V50 (artikel 1). Ook zijn in de Leveringsovereenkomst de voorwaarden over facturering en betaling geregeld (artikel 3 en 4). In artikel 5 van de Leveringsovereenkomst is bepaald dat de Leveringsovereenkomst is onderworpen aan Nederlands recht, en dat:
“Geschillen die voortvloeien uit dit contract worden uitsluitend beslecht door de bevoegde rechter binnen het rechtsgebied van de maatschappelijke zetel van de vennootschap CELDOMY.”
2.15.
PLF is op 8 juli 2016 failliet verklaard. Celdomy heeft daarna WBA aangesproken tot betaling van de resterende schuld van PLF aan Celdomy ter hoogte van € 406.959,12. WBA heeft niet betaald.

3.De beoordeling in het incident

vordering in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
Celdomy vordert in de hoofdzaak dat WBA wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 406.959,12, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Celdomy legt aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag dat tussen Celdomy en WBA een borgtochtovereenkomst tot stand is gekomen, die WBA moet nakomen. WBA heeft zich op verschillende momenten mondeling en schriftelijk als borg/garant verbonden tot nakoming van de financiële verplichtingen van PLF en V50. De afspraken hierover zijn mondeling, per e-mail, in het overleg van 2 juli 2014 en in de Samenwerkingsovereenkomst gemaakt. WBA dient haar verbintenis als borg na te komen en de resterende schuld van PLF te voldoen, aldus – samengevat – Celdomy in de hoofdzaak.
3.3.
WBA vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens WBA heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht en is uitsluitend de Italiaanse rechter bevoegd om kennis te nemen van de vordering. Celdomy voert verweer. Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
beoordeling in het incident
3.4.
Het gaat in de hoofdzaak om een vordering van een in Nederland gevestigde partij tegen een in Italië gevestigde partij. Of deze rechtbank bevoegd is van de vordering kennis te nemen, moet worden bepaald aan de hand van de toepasselijke bevoegdheidsregels van de Brussel 1-bis Verordening (hierna: ‘Brussel 1-bis’). [1]
3.5.
De gedaagde partij (WBA) is in Italië gevestigd. Op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel 1-bis (in samenhang gelezen met artikel 63 lid 1 sub a Brussel 1-bis) geldt dan als uitgangspunt dat (uitsluitend) de Italiaanse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen WBA, tenzij op grond van één van de in de Brussel 1-bis opgenomen uitzonderingen (ook) een andere rechter bevoegd is (artikel 5 lid 1 Brussel 1-bis).
3.6.
Celdomy heeft in deze procedure, voor de rechtsmacht van deze rechtbank, een beroep gedaan op twee uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 4. In de eerste plaats beroept Celdomy zich op de forumkeuze (voor deze rechtbank) in de Leveringsovereenkomst en in de VGB-voorwaarden, die volgens Celdomy ook van toepassing is op dit geschil. Voor zover dat beroep wordt gepasseerd, betoogt Celdomy, subsidiair, dat deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel 1-bis (mede) bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, omdat sprake is van een verbintenis uit overeenkomst (de borgstelling), die in Nederland moet worden uitgevoerd, aldus – kort weergegeven – Celdomy.
3.7.
WBA heeft hiertegenover een beroep gedaan op de forumkeuze in artikel 12 van de Samenwerkingsovereenkomst. Daaruit volgt dat de Italiaanse rechter bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, aldus WBA.
3.8.
De rechtbank acht het doelmatig om hierna eerst op dit laatste betoog van WBA in te gaan.
forumkeuze voor de Italiaanse rechter?
3.9.
Artikel 25 Brussel 1-bis bepaalt, voor zover van belang:
“1. Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief,
tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a. a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
(….)
5. Een beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht dat deel uitmaakt van een overeenkomst, wordt aangemerkt als een beding dat los staat van de overige bepalingen van de overeenkomst.
De geldigheid van het beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht kan niet worden bestreden op grond van het enkele feit dat de overeenkomst niet geldig is.”
3.10.
Artikel 25 Brussel 1-bis vereist dat het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen. De vormvereisten van artikel 25 lid 1 sub a Brussel I-bis hebben tot doel te waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat. De voorwaarden van artikel 25 moeten strikt worden uitgelegd. Een exclusieve forumkeuze zet immers zowel de hoofdregel van artikel 4 als de alternatieve bevoegdheidsregels van de artikelen 7 tot en met 9 Brussel 1-bis opzij. Bij de forumkeuze wordt die voorrang van de door partijen gekozen rechter gerechtvaardigd door de wilsovereenstemming van de partijen. [2] Dit hangt samen met het uitgangspunt van de Brussel 1-bis Verordening dat de autonomie van de partijen om bij andere overeenkomsten dan een verzekerings- consumenten of arbeidsovereenkomst zelf samen een bevoegde rechter aan te wijzen, moet worden geëerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in de Verordening zijn neergelegd. [3]
3.11.
Uit de rechtspraak (en artikel 25 lid 5 Brussel 1-bis) volgt verder dat een in een meeromvattende overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding autonoom en los van het geschil over de geldigheid van de rest van de hoofdovereenkomst moet worden beoordeeld. Daarbij blijft dan wel de eis staan dat de forumkeuze geldig volgens artikel 25 lid 1 Brussel 1-bis tot stand moet zijn gekomen. [4]
3.12.
Op grond van artikel 25 lid 1 sub a Brussel 1-bis wordt een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht gesloten bij schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst. Hiervoor is al vooropgesteld dat dit vormvoorschrift tot doel heeft te waarborgen dat daadwerkelijk wilsovereenstemming bestaat tussen partijen over de forumkeuze.
3.13.
Er is in verband met de forumkeuze geen schriftelijke overeenkomst gesloten. De Samenwerkingsovereenkomst, waarin de thans door WBA ingeroepen forumkeuze voor de Italiaanse rechter is opgenomen, is niet door partijen ondertekend. Celdomy heeft hierover in de dagvaarding het volgende gesteld (randnummer 48):
“Het is onduidelijk waarom de betreffende overeenkomst niet door partijen is ondertekend. Desalniettemin doet dit geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van de gemaakte afspraken, omdat de samenwerkingsovereenkomst enkel een bevestiging of nadere uitwerking is van de reeds gemaakte afspraken. Deze afspraken zijn mondeling, per emailcorrespondentie (..) en tijdens het overleg van 2 juli 2014 (..) gemaakt. Ook is de samenwerkingsovereenkomst opgesteld door WBA in navolging van de gesprekken tussen partijen.”
In de conclusie van antwoord in het incident, naar aanleiding van de incidentele vordering, heeft Celdomy het volgende gesteld (randnummer 2.13):
“Celdomy heeft de actie nous seing privé (de Samenwerkingsovereenkomst, rechtbank) niet schriftelijk ondertekend vanwege het forumkeuzebeding voor de Italiaanse rechter”. (…)”
3.14.
Naar de rechtbank begrijpt, stelt WBA zich op het standpunt dat de forumkeuze in artikel 12 van de Samenwerkingsovereenkomst een schriftelijke bevestiging is van een mondelinge overeenkomst tussen partijen. Dit standpunt wordt niet gevolgd.
3.15.
Voor een geldige mondeling overeengekomen forumkeuze is op grond van artikel 25 lid 1 sub a Brussel 1-bis, naast een schriftelijke bevestiging, vereist dat daadwerkelijk vaststaat dat partijen de aanwijzing van een bevoegde rechter bij een uitdrukkelijk daarop betrekking hebbende mondelinge overeenkomst hebben geregeld. [5] Celdomy heeft het bestaan van een dergelijke mondelinge afspraak in deze procedure betwist. De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat geschillen over de borgtocht door de Italiaanse rechter worden beslist. De forumkeuze voor de Italiaanse rechter is pas voor het eerst te zien in de schriftelijke Samenwerkingsovereenkomst, die na de eerdere mailwisseling en bespreking tussen partijen door WBA is opgesteld en die, zoals overwogen, nooit is ondertekend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat partijen al voor het toesturen van de Samenwerkingsovereenkomst over een forumkeuze voor de Italiaanse rechter hebben gesproken. Die forumkeuze week bovendien af van de forumkeuze in de voordien en nadien gesloten leveringsovereenkomsten van Celdomy aan PLF en V50, waarin de Nederlandse rechter bevoegd is verklaard. Ook tegen die achtergrond zullen duidelijke en concrete aanknopingspunten moeten worden gepresenteerd waaruit volgt dat Celdomy mondeling ermee akkoord is gegaan om geschillen over alle in de Samenwerkingsovereenkomst benoemde onderwerpen, door de Italiaanse rechter te laten beslechten.
3.16.
WBA heeft de door haar gestelde mondelinge wilsovereenstemming over de forumkeuze feitelijk uitsluitend onderbouwd door te wijzen naar de hiervoor weergegeven stelling van Celdomy in randnummer 48 van de dagvaarding dat de Samenwerkingsovereenkomst een bevestiging of nadere uitwerking is van de gemaakte afspraken. Die stelling ziet, ook gezien de plaatsing daarvan in de dagvaarding (juridisch kader en weerlegging gevoerd verweer), op de materiële afspraken die partijen volgens Celdomy hebben gemaakt (de borgtocht), waarvan in de hoofdzaak de nakoming wordt gevorderd. Daaruit kan niet eveneens worden afgeleid dat partijen ook overeenstemming hadden bereikt over de in de Samenwerkingsovereenkomst opgenomen forumkeuze voor de Italiaanse rechter. Datzelfde geldt voor de stelling van WBA dat Celdomy in een sommatiebrief van 20 november 2019 – in verband met haar gestelde vordering uit hoofde van de borgstelling – (naast eerdere e-mails en de notulen van de bespreking van 2 juli 2014) een beroep heeft gedaan op de Samenwerkingsovereenkomst. Ook dat ziet primair op de materiële verbintenissen van WBA, die volgens Celdomy eveneens uit de Samenwerkingsovereenkomst zouden blijken. Gelet op de betwisting van Celdomy is het aan WBA om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat over de procedurele forumkeuze voor de Italiaanse rechter – die gelet op de systematiek van artikel 25 Brussel 1-bis afzonderlijk van het materiële geschil in de hoofdzaak moet worden beoordeeld – wilsovereenstemming tussen Celdomy en WBA bestond. Dat heeft WBA niet gedaan.
3.17.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat partijen in verband met dit geschil een rechtsgeldige forumkeuze voor de Italiaanse rechter hebben gemaakt. Het beroep van WBA op de forumkeuze in artikel 12 Samenwerkingsovereenkomst faalt.
deze rechtbank bevoegd op grond van artikel 7 lid 1 Brussel 1-bis?
3.18.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het betoog van Celdomy dat deze rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, hetzij op grond van de forumkeuze in de Leveringsovereenkomst en de VGB-voorwaarden voor de Nederlandse rechter, hetzij op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel 1-bis.
3.19.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van Celdomy op artikel 7 lid 1 sub a Brussel 1-bis in elk geval slaagt. Dit wordt hierna toegelicht. Aangezien de rechtbank al op die grondslag bevoegd is, kan het primaire beroep van Celdomy op de forumkeuze in de Leveringsovereenkomst en de VGB-voorwaarden verder onbesproken blijven.
3.20.
Artikel 7 Brussel 1-bis houdt, voor zover van belang, het volgende in:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
(…)”
3.21.
De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, betreft de door Celdomy gestelde overeengekomen borgstelling door WBA voor de onbetaald gebleven schuld van PLF. De vraag is vervolgens wat de plaats van uitvoering van die verbintenis is.
3.22.
In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is daarover het volgende bepaald. Indien partijen zelf in de overeenkomst een plaats hebben aangewezen waar de verbintenis moet worden uitgevoerd, is op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel 1-bis de rechter van die plaats bevoegd om kennis te nemen van geschillen met betrekking tot die verbintenis, mits die aanwijzing volgens het nationale recht dat de overeenkomst beheerst, geldig is. [6] Indien partijen geen plaats voor de uitvoering hebben aangewezen, dan wordt de plaats van uitvoering bepaald door het recht dat volgens het conflictenrecht van de aangezochte rechter op de overeenkomst van toepassing is. [7]
3.23.
Allereerst moet worden onderzocht of partijen zelf contractueel een plaats hebben aangewezen waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, moet worden uitgevoerd. Die verbintenis betreft de borgstelling van WBA. De uitvoering van die verbintenis komt neer op betaling van een geldsom door WBA aan Celdomy.
3.24.
WBA stelt zich op het standpunt dat partijen contractueel hebben bepaald dat de verbintenis in Italië moet worden uitgevoerd. WBA verwijst daartoe naar artikel 13 van de Samenwerkingsovereenkomst, waarin is bepaald:
“Pour l’exécution des présentes, les parties font élection de domicilie en leur siège social respectif.”(“Voor de uitvoering van deze overeenkomst kiezen de partijen domicilie in hun respectievelijke vestigingsplaatsen.”).Volgens WBA is artikel 13 een uitvoeringsovereenkomst.
3.25.
De rechtbank overweegt dat ook indien WBA – veronderstellenderwijs – in deze uitleg van artikel 13 wordt gevolgd, het beroep op het bestaan van een contractueel aangewezen plaats van uitvoering niet slaagt. Een uitvoeringsovereenkomst vereist immers in de eerste plaats
wilsovereenstemmingtussen partijen over de aanwijzing van de plaats van uitvoering van een bepaalde verbintenis; het gaat immers om een door beide partijen – in overeenstemming – aangewezen plaats van uitvoering. [8] Uit de stellingen van partijen volgt niet dat die wilsovereenstemming er is. Volgens WBA is de overeenkomst waar artikel 13 deel van uitmaakt immers niet tot stand gekomen. Zoals in 3.16 overwogen, beroept Celdomy zich slechts op de materiële afspraken die partijen volgens Celdomy hebben gemaakt (de borgtocht), die vervolgens zijn neergelegd in de Samenwerkingsovereenkomst. Dat over de Samenwerkingsovereenkomst als geheel – inclusief artikel 13 – wilsovereenstemming is bereikt, volgt niet uit de stellingen van Celdomy. Onvoldoende gesteld en gebleken is dan ook dat tussen partijen een uitvoeringsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan de verbintenis waarvan nakoming wordt gevorderd in Italië moet worden uitgevoerd. Het beroep op het arrest van 4 maart 1982 van het Hof van Justitie (Effer/Kantner, NJ 1983, 508) gaat niet op, nog daargelaten dat WBA met dit beroep miskent dat zij zich voor de bevoegdheid van de rechtbank te Milaan beroept op een overeenkomst waarvan zij zelf – en niet slechts de wederpartij – stelt dat deze niet tot stand is gekomen.
3.26.
Echter, ook indien, andersom en opnieuw veronderstellenderwijs, met WBA wordt aangenomen dat voor de beoordeling van dit geschil betekenis toekomt aan artikel 13 van de Samenwerkingsovereenkomst, heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden dat daaruit niet kan worden afgeleid dat partijen hebben bepaald dat de verbintenis waarvan nakoming wordt verlangd (de borgstelling), in Italië moet worden uitgevoerd. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat artikel 13 strekt tot bepaling van de plaats waar WBA de mogelijk door haar verschuldigde prestatie (betaling van een geldsom) moet verrichten. Gesteld noch gebleken is immers dat Celdomy over een Italiaanse bankrekening of vestiging beschikt. Dat artikel 13 enkel beoogt de bevoegde rechter aan te wijzen is echter evenmin aannemelijk, nu de Samenwerkingsovereenkomst al een forumkeuzebeding bevat op grond waarvan de rechtbank te Milaan bevoegd is. Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank met Celdomy van oordeel dat artikel 13 slechts een domiciliekeuze betreft, te meer nu artikel 13 verwijst naar de respectievelijke vestigingsplaatsen van alle partijen, dat wil zeggen Lecco én Honselersdijk. Een domiciliekeuze is niet hetzelfde als het bepalen van de plaats waar een bepaalde verbintenis uit de overeenkomst – in dit geval de betaling van de borgstelling – moet worden uitgevoerd. [9] Het verschil volgt ook uit het arrest van het Hof Amsterdam van 23 augustus 2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:AR2683 (NJ 2004, 501). In deze zaak heeft het hof een vrijwel identieke bepaling (‘partijen kiezen voor de uitvoering van de overeenkomst woonplaats ten kantore van de notaris’, zie r.o. 3.3 – 3.5 van het arrest) aangemerkt als domiciliekeuze. De plaats waar de verbintenis moest worden uitgevoerd was namelijk in een andere bepaling vastgelegd, te weten “betaling moet plaatsvinden te Zijpe of Schagen”, zie r.o. 3.7 van het arrest. Het betoog van WBA faalt dan ook.
3.27.
Dat betekent dat de plaats van uitvoering moet worden bepaald naar het recht dat volgens het conflictenrecht op de overeenkomst van toepassing is. Dat is ofwel Italiaans recht, ofwel Nederlands recht. De rechtbank laat voor wat betreft dit incident verder in het midden of volgens het conflictenrecht Nederlands of Italiaans recht van toepassing is. Terecht is tussen partijen immers niet in geschil dat zowel naar Italiaans recht (artikel 1182 van de Italiaanse Codice Civile) als naar Nederlands recht (artikelen 6:116 en 6:118 van het Burgerlijk Wetboek) als hoofdregel geldt dat een verbintenis tot betaling van een geldbedrag moet worden voldaan aan de woonplaats/vestigingsplaats van de schuldeiser. Er is niet gesteld of gebleken dat in dit geval uitzonderingen op deze hoofdregel gelden.
3.28.
De conclusie is dan ook dat de verbintenis tot betaling op grond van de borgstelling zowel naar Nederlands als naar Italiaans recht te Honselerdijk (de vestigingsplaats van Celdomy) moet worden voldaan. De plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, ligt binnen het rechtsgebied van deze rechtbank. Daarmee is deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel 1-bis bevoegd om kennis te nemen van het geschil. De incidentele vordering tot onbevoegdheidsverklaring wordt afgewezen.
3.29.
Met betrekking tot de proceskosten in het incident bepaalt de rechtbank als volgt. WBA is in het incident in het ongelijk gesteld. De rechtbank stelt echter met WBA vast dat Celdomy in haar antwoord in het incident een gewijzigd standpunt heeft ingenomen ten opzichte van de dagvaarding. In de dagvaarding heeft Celdomy opgemerkt dat haar niet bekend is waarom de Samenwerkingsovereenkomst niet is ondertekend, terwijl Celdomy in haar antwoord in het incident – naar aanleiding van het beroep van WBA op de forumkeuze in artikel 12 Samenwerkingsovereenkomst – heeft betoogd dat de Samenwerkingsovereenkomst niet is ondertekend vanwege de forumkeuze. Vervolgens is een mondelinge behandeling in het incident bepaald, zodat WBA op onder meer dit, ten opzichte van de dagvaarding nieuwe/gewijzigde, betoog kon reageren. De mondelinge behandeling is in zoverre het gevolg van de eigen processuele handelswijze van Celdomy. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten in het incident draagt.
tussentijds hoger beroep openstellen?
3.30.
WBA heeft de rechtbank verzocht om bij een afwijzende beslissing tussentijds hoger beroep van het vonnis in het incident open te stellen. Het is volgens WBA niet doelmatig dat de zaak pas in hoger beroep alsnog naar de (volgens WBA bevoegde) Italiaanse rechter wordt verwezen, nadat partijen uitvoerig in eerste aanleg hebben geprocedeerd over de vraag of de rechtsverhouding waarop Celdomy haar vorderingen baseert, bestaat.
3.31.
De rechtbank wijst het verzoek af. Een uitspraak in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt, is een tussenuitspraak. De wetgever heeft tussentijds beroep daartegen in artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel uitgesloten om fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijds beroep, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen. [10] De rechtbank acht in dit geval geen bijzondere feiten en omstandigheden aanwezig om van deze hoofdregel af te wijken.
verdere procedure in de hoofdzaak
3.32.
De zaak wordt naar de rol van 9 juni 2021 verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak door WBA.
3.33.
Bij de dagvaarding zijn meerdere producties in de Franse taal overgelegd, voorzien van een vertaling in het Nederlands. WBA heeft verzocht om te bepalen dat van alle overgelegde producties een vertaling door een beëdigd vertaler wordt opgesteld, omdat de Nederlandse vertaling volgens WBA op verschillende punten van ondermaatse kwaliteit is (een soort ‘Google-Vlaams’, aldus WBA).
3.34.
In artikel 2.5 van het Landelijk Procesreglement [11] is bepaald dat het overleggen van een vertaling van een stuk dat is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal in beginsel niet noodzakelijk is. De rechtbank acht het overleggen van een tweede (beëdigde) vertaling niet wenselijk of noodzakelijk, ook nu WBA heeft verklaard dat zij en haar advocaat zelf geen behoefte hebben aan een vertaling.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring van de rechtbank af;
4.2.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten in het incident dragen;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 9 juni 2021 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van WBA;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 28 april 2021. [12]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351
2.HvJEU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:334
3.Zie Inleidende overweging (19) Brussel 1-Bis Verordening
4.HvJEG 3 juli 1997, ECLI:EU:C:1997:337
5.HvJEG 11 juli 1985, ECLI:EU:C:1985:337
6.HvJEG 17 januari 1980, ECLI:EU:C:1980:15
7.HvJ EG 28 september 1999, ECLI:EU:C:1999:456
8.Zie ook HvJEG 17 januari 1980, ECLI:EU:C:1980:15
9.Zie ook mr. P.H.L.M. Kuypers, Forumkeuze in het Nederlandse IPR (Recht en Praktijk nr. 159), 2008, 2.3.
10.Zie onder meer Hoge Raad 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9442 en Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264
11.Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken
12.type: 2431