Verweerder heeft in de tegenstrijdige verklaringen over het moment waarop [partner] contact met hem opnam en het moment waarop hij zijn zoon [zoon] voor het eerst heeft gezien, aanleiding kunnen zien voor twijfel aan eisers verklaringen over zijn geaardheid en zijn gestelde problemen in Irak, de kern van het relaas. In beroep heeft eiser echter een kopie van een vonnis van een rechtbank in Irak van 12 oktober 2010 overgelegd. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser dit stuk eerder, zelfs in de eerdere asielprocedure, had kunnen en moeten overleggen. Tijdens de zitting heeft verweerder dit standpunt gewijzigd en gezegd dat het weliswaar laat in de procedure is overgelegd, maar dat door verweerder wel een inhoudelijk standpunt wordt ingenomen. Verweerder stelt dat de naam op het vonnis niet overeenkomt met de naam van eiser en er ontbreken verdere identificerende gegevens, zodat niet kan worden vastgesteld dat eiser de veroordeelde is. Daarnaast ziet artikel 393 van het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht volgens verweerder op verkrachting en aanranding en kan zonder verdere concretisering daar niet uit worden afgeleid dat eiser vanwege zijn gerichtheid vreest voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank stelt vast dat het vonnis is gericht tot de veroordeelde: [X Y Z] . Hoewel het klopt dat eiser hier in Nederland niet geregistreerd staat met de naam ‘ [Y] ’, is tijdens de zitting gebleken dat in het dossier ook een nationaliteitsbewijs van eiser zit, waarin ook de naam ‘ [Y] ’ vermeld staat. Verder staat in het vonnis vermeld dat de veroordeelde is veroordeeld tot een zware gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, overeenkomstig artikel 393 van Strafrecht. Verweerder stelt dat het genoemde artikel 393 uit het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht ziet op verkrachting en aanranding.
De rechtbank overweegt ten eerste dat verweerder hier ten onrechte spreekt over het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht, nu het hier gaat over het Iraakse Wetboek van Strafrecht. Voor zover verweerder wel de juiste inhoudelijke strafbepaling voor ogen heeft gehad, vindt verweerders standpunt dat uit die strafbepaling niet volgt dat het zou (kunnen) gaan om een vervolging vanwege homoseksuele handelingen geen steun in wat er bekend is over Irak en de strafbepaling zelf. Uit het ambtsbericht van 2011volgt dat een verbod op homoseksualiteit niet in Iraakse Wetboek van Strafrecht is opgenomen, maar dat het Wetboek van Strafrecht wel ruimte biedt voor vervolging en actieve discriminatie van homoseksuelen. De rechtbank stelt verder vast dat artikel 393, eerste lid, van het Iraakse Wetboek van Strafrecht stelt dat eenieder die sodomie verricht met iemand anders zonder zijn of haar toestemming wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar. In artikel 393, tweede lid, zijn enkele strafverzwarende omstandigheden opgenomen, zoals de jonge leeftijd van het slachtoffer, dood van het slachtoffer, medeplegen, etc. In het overgelegde vonnis wordt geoordeeld dat de veroordeelde bij verstek is veroordeeld en dat het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de rechtbank van 12 oktober 2010. Eiser stelt op 20 mei 2010 betrapt te zijn met zijn vriend tijdens het verrichten van seksuele handelingen en heeft op 21 september 2010 hier zijn asielaanvraag ingediend, dus het vonnis zou qua tijdsbestek kunnen kloppen met eisers asielrelaas. Ook qua inhoud komt het overeen met wat eiser naar voren heeft gebracht. Verweerders motivering waarom aan het vonnis geen waarde toe zou komen kan geen stand houden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, hoewel er aanleiding bestond voor twijfel aan het relaas van eiser, ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar het door eiser overgelegde vonnis wat qua inhoud en tijdsbestek zijn relaas ondersteunt. Nu sprake is van een intrekking ligt het ook op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de intrekkingsgrond zich voordoet.