ECLI:NL:RBDHA:2021:4566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
C/09/606205 / KG ZA 21-66
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding inzake aanbesteding deurwaardersdiensten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben de eiseressen, GERECHTSDEURWAARDERS B.V. en GERECHTSDEURWAARDERS B.V., een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). De eiseressen vorderen onder andere dat de voorlopige gunning van de aanbesteding voor gerechtsdeurwaardersdiensten door het CJIB wordt ingetrokken en dat hun inschrijvingen opnieuw worden beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie. De aanleiding voor de vordering is de beoordeling van hun inschrijvingen in de aanbesteding 2020, waarbij zij menen dat er evidente fouten zijn gemaakt in de beoordeling van hun inschrijvingen, die hen een te lage score hebben opgeleverd. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij ook interveniënten, waaronder UTRECHT B.V. en Syncasso, betrokken waren. Na een mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter op 6 april 2021 vonnis gewezen. De rechtbank oordeelt dat de beoordelingscommissie niet in redelijkheid tot de gegeven scores heeft kunnen komen en dat er geen sprake is van evidente beoordelingsfouten. De vorderingen van de eiseressen worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/606205 / KG ZA 21-66
Vonnis in kort geding van 6 april 2021
in de zaak van

1.[BV1] GERECHTSDEURWAARDERS B.V. te [plaats 1],

2.
[BV2] GERECHTSDEURWAARDERS B.V.te [plaats 2],
eiseressen,
advocaat mr. A. Stellingwerff Beintema te Rijswijk,
tegen:
STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Veiligheid en Justitie, meer in het bijzonder het CENTRAAL JUSTITIEEL INCASSO BUREAU)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr J.H.C.A. Muller te Den Haag,
waarin zijn tussengekomen:

1.[BV3] UTRECHT B.V. te [plaats 3],

advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
en

2.SYNCASSO AMSTERDAM B.V. te Amsterdam,

3.
SYNCASSO GERECHTSDEURWAARDERS B.V.te Arnhem,
4.
SYNCASSO ROTTERDAM B.V.te Rotterdam,
5.
SYNCASSO LEEUWARDEN B.V.te Leeuwarden,
6.
SYNCASSO UTRECHT B.V.te Utrecht,
advocaat mrs. P.F.C. Heemskerk en M. van den Brink te Amsterdam.
Eiseressen worden gezamenlijk aangeduid als ‘[gerechtsdeurwaarders cs]’ en afzonderlijk als ‘[BV1]’ en ‘[BV2]’. Gedaagde wordt aangeduid als ‘de Staat’ en de intervenienten respectievelijk als ‘[BV3]’ en ‘Syncasso’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2021 met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de incidentele conclusie verzoek tot interventie met een productie van de zijde van [BV3];
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging van de zijde van Syncasso;
- de op 11 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [gerechtsdeurwaarders cs] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het incident tot tussenkomst dan wel voeging

[BV3] en Syncasso hebben gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [gerechtsdeurwaarders cs] en de Staat dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter zitting hebben [gerechtsdeurwaarders cs] en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. [BV3] en Syncasso zijn vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is in 2016 een Europese aanbestedingsprocedure ‘Gerechtsdeurwaardersdiensten Clustering Rijksincasso 2016’ (hierna: de Aanbesteding 2016) gestart. Met de Aanbesteding 2016 is het mogelijk gemaakt om alle executoriale titels van vijf bestuursorganen door het CJIB per debiteur aan te bieden aan één gerechtsdeurwaarder.
3.2.
Het CJIB is op 3 maart 2020 een Europese aanbesteding gestart voor de opdracht “tenuitvoerlegging van executoriale titels die door het CJIB ter inning worden aangeboden aan de te contracteren gerechtsdeurwaarderskantoren” (hierna: de Aanbesteding 2020). Deze aanbesteding bouwt voort op de Aanbesteding 2016. Om verder gevolg te geven aan de Rijksambitie om sociaal-maatschappelijk verantwoord aan te besteden is het aantal deelnemende bestuursorganen in de Aanbesteding 2020 uitgebreid ten opzichte van de Aanbesteding 2016, tot vijftien - en mogelijk zeventien - bestuursorganen en maken alle financiële producten van het CJIB en speciale vorderingen onderdeel uit van de opdrachtportefeuille.
3.3.
De Aanbesteding 2020 wordt uitgevoerd conform het Europese regime voor sociale en andere specifieke diensten als bedoeld in artikel 2.38 van de Aanbestedingswet 2012. De opdracht is opgedeeld in 22 percelen, waarbij iedere inschrijver op maximaal vijf percelen mocht inschrijven.
3.4.
De tarieven voor de opdracht staan vast en maken dus geen onderdeel uit van de gunningssystematiek. Uit het Beschrijvend Document van 3 maart 2020 volgt dat er twee kwalitatieve gunningscriteria zijn, namelijk:
G1. Betrouwbaar en tijdig herkennen van verhaalbaarheid (wegingsfactor 40%); en
G2. Persoonsgericht en sociaal-maatschappelijk verantwoord incasseren bij debiteuren die kunnen betalen (wegingsfactor 60%).
3.5.
Het CJIB heeft binnen de gestelde termijn 98 inschrijvingen ontvangen van gerechtsdeurwaarderskantoren.
3.6.
[BV1] heeft tijdig ingeschreven op de percelen 4, 5, 6, 7 en 20. In de gunningsbeslissing van 16 december 2020 heeft het CJIB aan [BV1] medegedeeld dat haar inschrijving is beoordeeld met een totaalcijfer van 7,3 (G1:7 en G2:7,5). Hiermee komt zij in aanmerking voor de percelen 4 en 20. In de motivering heeft het CJIB de sterke punten van de hoogst gewaardeerde inschrijvingen benoemd en een toelichting toegegeven op de beoordeling van de inschrijving van [BV1].
3.7.
[BV2] heeft tijdig ingeschreven op de percelen 3, 9, 13, 16 en 17 met inhoudelijk dezelfde inschrijving als [BV1]. In de gunningsbeslissing van 16 december 2020 heeft het CJIB aan [BV2] bericht dat haar inschrijving is beoordeeld met een totaalcijfer van 7,3 (G1:7 en G2:7,5), waarmee [BV2] voor geen enkel perceel in aanmerking komt.
3.8.
De groepsvennootschappen van Syncasso hebben (afzonderlijk) ook een inschrijving ingediend voor de percelen waarop [gerechtsdeurwaarders cs] heeft ingeschreven.
3.9.
[BV3] heeft een inschrijving ingediend voor onder meer de percelen 5 en 9.

4.Het geschil

4.1.
[gerechtsdeurwaarders cs] vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
de Staat te gebieden om de beslissing omtrent de voorlopige gunning van het CJIB in het kader van de Aanbesteding 2020 in te trekken voor wat betreft de percelen 4, 5, 6, 7 en 20 (waarop [BV1] heeft ingeschreven) en de percelen 3, 9, 13, 16 en 17 (waarop [BV2] heeft ingeschreven);
de Staat te gebieden de in het kader van de Aanbesteding 2020 gedane inschrijving van [BV1] en [BV2] te laten beoordelen door een nieuwe beoordelingscommissie welke onafhankelijk is van het CJIB;
de Staat te gebieden om binnen veertien dagen na de herbeoordeling een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing te nemen voor wat betreft de percelen 4, 5, 6, 7 en 20 en 3, 9, 13, 16 en 17;
subsidiair
4. de Staat te gebieden om de beslissing omtrent de voorlopige gunning van het CJIB in het kader van de Aanbesteding 2020 in te trekken voor wat betreft de percelen 4, 5, 6, 7 en 20 (waarop [BV1] heeft ingeschreven) en de percelen 3, 9, 13, 16 en 17 (waarop [BV2] heeft ingeschreven);
5. de Staat te gebieden om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis een nieuwe nader gemotiveerde voorlopige gunningsbeslissing te nemen voor wat betreft de percelen 4, 5, 6, 7 en 20 en 3, 9, 13, 16 en 17, die voor wat betreft [BV1] respectievelijk [BV2] nader gemotiveerd is;
meer subsidiair
6. de Staat te gebieden om de beslissing omtrent de voorlopige gunning van het CJIB in het kader van de Aanbesteding 2020 in te trekken voor wat betreft de percelen 4, 5, 6, 7 en 20 (waarop [BV1] heeft ingeschreven) en de percelen 3, 9, 13, 16 en 17 (waarop [BV2] heeft ingeschreven);
7. de Staat te gebieden de onderhavige raamovereenkomsten voor het verrichten van gerechtsdeurwaardersdiensten voor wat betreft de percelen 4, 5, 6, 7 en 20 en 3, 9, 13, 16 en 17, in overeenstemming met de kernbeginselen van het (Europese) aanbestedingsrecht, opnieuw aan te besteden, voor zover het CJIB deze raamovereenkomsten nog altijd wenst te gunnen;
met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure en de nakosten.
4.2.
Daartoe voert [gerechtsdeurwaarders cs] - samengevat - het volgende aan. De beoordeling van de inschrijvingen van zowel [BV1] als [BV2] bevatten voor wat betreft de beide gunningscriteria evidente fouten, waardoor de eindscores niet in stand kunnen blijven. Verder is de motivering voor wat betreft beide gunningscriteria niet voldoende duidelijk. Wellicht heeft het CJIB nog meer evidente beoordelingsfouten gemaakt, hetgeen kan worden vastgesteld als het CJIB haar motivering verduidelijkt.
4.3.
De Staat, [BV3] en Syncasso voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
[BV3] en Syncasso hebben een vordering ingesteld onder de voorwaarde dat de voorzieningenrechter dat noodzakelijk vindt voor tussenkomst. Dat is niet het geval, zodat die vordering buiten beschouwing kan blijven.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
De bezwaren die [gerechtsdeurwaarders cs] uit ter onderbouwing van haar vorderingen, richten zich op de beoordeling van de kwalitatieve gunningscriteria en de aan haar toegekende cijfers. Voor de beoordeling daarvan komt de rechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe. Aan de aangewezen beoordelaars moet de nodige vrijheid worden gegund. Hoewel inschrijvers hierdoor het gevoel kunnen krijgen dat zij te weinig rechtsbescherming krijgen, is een andere, meer “volle” rechterlijke toets niet goed denkbaar. De rechter kan en behoort niet op de stoel van de - deskundige - beoordelaars namens de aanbesteder plaats te nemen, maar beperkt zich tot de beantwoording van de vraag of tot de beoordeling “in redelijkheid” gekomen kon worden, of, anders gezegd, of aan die beoordeling evident feilen kleven.
5.2.
De primaire vorderingen strekken tot het doen plaatsvinden van een herbeoordeling van de inschrijvingen van [gerechtsdeurwaarders cs]. Slechts in het geval komt vast te staan dat (i) een inschrijving niet overeenkomstig het vooraf aangekondigde toetsingskader is beoordeeld of (ii) een beoordelaar in redelijkheid niet tot het toegekende cijfer had kunnen komen, is plaats voor ingrijpen door de rechter.
5.3.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft een 7 gescoord voor haar uitwerking van G1 en een 7,5 voor haar uitwerking van G2. Zij stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling evidente fouten zijn gemaakt, waardoor volgens haar haar inschrijving te laag is beoordeeld. Verder is volgens [gerechtsdeurwaarders cs] de motivering van het CJIB op bepaalde punten onbegrijpelijk dan wel onduidelijk, waardoor zij niet kan nagaan of haar inschrijving op de juiste wijze is beoordeeld. De Staat heeft dit gemotiveerd betwist.
5.4.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft zich ter onderbouwing van haar stellingen allereerst beroepen op de hoge scores die haar (vrijwel) identieke inschrijvingen bij de Aanbesteding 2016 hebben gekregen. Nu de aanbestedingen volgens [gerechtsdeurwaarders cs] nagenoeg gelijk zijn aan elkaar, kan ervan uit worden gegaan dat bij de beoordeling in 2020 (waarbij zij significant lagere scores heeft behaald) evidente fouten zijn gemaakt, aldus [gerechtsdeurwaarders cs]. De Staat heeft dit betwist en gemotiveerd aangevoerd dat de aanbestedingen verschillen van elkaar, onder meer voor wat betreft de formulering van G1 en G2, de diversiteit van de doelgroep van G2 en de aard, omvang en diversiteit van de aanbestede vorderingen. Deze verschillen alsmede het tijdverloop kunnen volgens de Staat leiden tot een andere score bij nagenoeg gelijke inschrijvingen in 2016 en 2020. De voorzieningenrechter volgt de Staat in dit betoog en is van oordeel dat, reeds gezien de verschillen tussen de twee aanbestedingen, een beduidend lagere score in 2020 niet hoeft te betekenen dat sprake is van evidente fouten in de beoordeling. De inschrijvingen in 2020 dienen geheel los van de beoordelingen uit 2016 en uitsluitend op grond van de huidige scoremethodiek te worden beoordeeld.
5.5.
Tussen partijen staat vast dat een inschrijver voor de uitwerking van G1 en G2 alleen een hoog cijfer kon krijgen als een concreet en duidelijk inzicht werd gegeven in alle gevraagde onderdelen van de werkwijze, de werkwijze aansloot bij de doelstelling van het gunningscriterium en was voorzien van op de verschillende onderdelen van de werkwijze betrekking hebbende onderbouwing. Daarbij is aan een onafhankelijke, verifieerbare onderbouwing meer overtuigingskracht toegekend dan aan een onderbouwing op basis van ‘eigen’ cijfers.
5.6.
De beoordeling van G1 en G2 is anoniem uitgevoerd door twee verschillende teams. Dit betekent dat de uitwerkingen van G1 en G2 op hun eigen merites zijn beoordeeld.
Ten aanzien van G1 - betrouwbaar en tijdig herkennen van verhaalbaarheid
Contact met debiteur
5.7.
De inschrijving van [gerechtsdeurwaarders cs] ten aanzien van de factor ‘Contact met de debiteur’ heeft de beoordelingscommissie als volgt beoordeeld:
“Het contact met de debiteur is beperkt duidelijk en concreet beschreven omdat deze zich beperkt tot de relatief kleine groep van debiteuren waarbij twijfel bestaat over hun verhaalbaarheid. Het is onduidelijk of de inschrijver voor de overige debiteuren nadere verhaalsinformatie voor betekening ophaalt en op welke wijze de inschrijver met deze groep contact heeft.”
5.8.
Volgens [gerechtsdeurwaarders cs] heeft het CJIB bij deze beoordeling een evidente fout gemaakt, nu [gerechtsdeurwaarders cs] in de inschrijving ten aanzien van iedere debiteur duidelijk heeft beschreven welke stappen worden doorlopen en met welke debiteuren zij contact heeft voor de start van het incassoproces.
5.9.
Het betreft met name de groep debiteuren die op basis van het door [gerechtsdeurwaarders cs] gehanteerde geautomatiseerd voorspellend verhaalmodel (hierna: het AI-systeem) als ‘kunner’ wordt aangemerkt. Ten aanzien van deze groep start [gerechtsdeurwaarders cs] direct met het incassoproces, zonder handmatige controle door middel van persoonlijk contact. Volgens [gerechtsdeurwaarders cs] is een handmatige controle door middel van persoonlijk contact niet nodig, omdat de stappen die [gerechtsdeurwaarders cs] wel uitvoert voor een betrouwbare analyse van de verhaalbaarheid zorgen.
5.10.
Het CJIB heeft aangevoerd dat zij het van belang acht dat op basis van alle beschikbare informatie, waaronder ook informatie die wordt verkregen door middel van het contact met de debiteur, tot de conclusie wordt gekomen of de debiteur verhaal biedt. Dit geldt ook voor de groep debiteuren die door [gerechtsdeurwaarders cs] wordt bestempeld als ‘kunner’. Nu [gerechtsdeurwaarders cs] geen contact heeft met deze groep voordat wordt gestart met het incassotraject, heeft het CJIB de inschrijving van [gerechtsdeurwaarders cs] op dit punt lager beoordeeld.
5.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CJIB de vrijheid om het van belang te vinden dat met iedere debiteur persoonlijk contact plaatsvindt en heeft zij in redelijkheid tot deze beoordeling kunnen komen.
5.12.
Ten aanzien van de groep ‘niet-kunners’ heeft [gerechtsdeurwaarders cs] gesteld dat, voordat het dossier wordt gesloten, een e-mail of belpoging wordt gedaan. Hieromtrent heeft het CJIB aangevoerd dat [gerechtsdeurwaarders cs] niet concreet heeft gemaakt wat dit contact precies inhoudt. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk dat de beoordelingscommissie dit onvoldoende concreet heeft geacht en zij mocht dit kritiekpunt dan ook mee laten wegen in het totaal van relevante beoordelingsaspecten.
Speciale vorderingen
5.13.
Aan de inschrijvers is gevraagd toe te lichten op welke wijze zij bij speciale vorderingen extra of andere werkzaamheden uitvoeren. [gerechtsdeurwaarders cs] heeft in dit kader beschreven dat zij als extra activiteit altijd tot betekening overgaat omdat additionele informatiebronnen noodzakelijk zijn om de betrouwbaarheid van de verhaalbaarheidsvoorspelling te vergroten en een extra kosteloos huisbezoek aflegt.
5.14.
De beoordelingscommissie heeft hieromtrent het volgende geoordeeld:
“Als extra activiteit voor speciale vorderingen wordt sneller betekend en biedt de inschrijver een extra kosteloos huisbezoek. Verdere activiteiten met betrekking tot de speciale vorderingen worden zeer beperkt toegelicht. Daarmee is beperkt duidelijk en concreet welke (aanvullende) activiteiten de inschrijver uitvoert bij speciale vorderingen.”
5.15.
De beoordelingscommissie heeft de betekening niet beschouwd als een extra activiteit die echt is gericht op speciale vorderingen, omdat betekening in ieder dossier kan plaatsvinden en bij elke betekening persoonlijk contact de maat is. Ook de door [gerechtsdeurwaarders cs] genoemde additionele informatiebronnen mogen na betekening altijd ingezet worden. Volgens het CJIB is het (extra) huisbezoek summier en algemeen beschreven zonder aandacht te besteden aan de bijzondere aard van speciale vorderingen. Aanvullende activiteiten die zijn gericht op de bijzondere aard van speciale vorderingen zijn door [gerechtsdeurwaarders cs] niet in de inschrijving beschreven, aldus het CJIB.
5.16.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden geconcludeerd dat deze kritische kanttekening onterecht is gemaakt en dat sprake van een evidente beoordelingsfout.
Onderbouwing
5.17.
Het CJIB heeft de inschrijvers gevraagd de effecten van hun werkwijze voor een tijdige en betrouwbare herkenning van verhaalbaarheid te onderbouwen.
5.18.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft dit onderbouwd met cijfers, onderzoeken en aan de hand van de werking van haar AI-systeem. In de inschrijving staat dat het verhaalmodel een combinatie is van haar incassospecialisten en de machine, waarbij de specialisten het AI-systeem continue vullen met input. Het systeem voorspelt op basis van vijftig criteria of een vordering verhaalbaar is. In de inschrijving heeft [gerechtsdeurwaarders cs] een aantal criteria verder uitgewerkt. Binnen maximaal drie uur na ontvangst van het dwangbevel is door het AI-systeem een eerste uitslag over de verhaalbaarheid beschikbaar, aldus [gerechtsdeurwaarders cs].
5.19.
Volgens het CJIB is de onderbouwing door [gerechtsdeurwaarders cs] grotendeels algemeen van aard, waarbij het niet duidelijk wordt op welke wijze het genoemde AI-systeem concreet bijdraagt aan niet alleen betrouwbare, maar ook tijdige herkenning van verhaalbaarheid van debiteuren. De voorzieningenrechter begrijpt deze beoordeling zodanig dat zowel de bijdrage aan een betrouwbare als aan een tijdige herkenning onvoldoende concreet is gemaakt.
5.20.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft volgens het CJIB niet toegelicht waarom in het AI-systeem bepaalde criteria, segmentering en wijze van contact worden gehanteerd en wat het effect daarvan is in relatie tot de doelstelling van G1. Uit het beoordelingskader volgt dat de onderbouwing beter wordt beoordeeld naarmate specifieker is uitgewerkt hoe de verschillende onderdelen van de werkwijze bijdragen aan het beoogde effect. Het CJIB heeft aangevoerd dat volgens het beoordelingsteam andere inschrijvers daarin concreter zijn geweest en dat daarom ten aanzien van dit onderdeel een (iets) lager cijfer aan [gerechtsdeurwaarders cs] is toegekend. Verder heeft het CJIB aangevoerd dat bijna alle deurwaarderskantoren op dit moment met een AI-systeem werken en dat zij van [gerechtsdeurwaarders cs] had willen vernemen in welk opzicht het AI-systeem van [gerechtsdeurwaarders cs] verschilt van de AI-systemen die door de andere kantoren worden gebruikt.
5.21.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan ook ten aanzien van dit onderdeel niet worden geconcludeerd dat deze kritische kanttekeningen onterecht zijn gemaakt en dat sprake is van een evidente beoordelingsfout.
Concluderend
5.22.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de beoordelingscommissie in redelijkheid niet het cijfer 7 had kunnen geven voor G1 en ook niet dat de score onvoldoende is gemotiveerd.
Ten aanzien van G2 – persoonsgericht en sociaal-maatschappelijk verantwoord incasseren bij debiteuren die kunnen betalen
Beschrijving activerende en ondersteunende handelingen
5.23.
Volgens de beoordelingscommissie heeft [gerechtsdeurwaarders cs] haar activerende en ondersteunende handelingen duidelijk beschreven, maar had zij bij de uitwerking op onderdelen concreter kunnen zijn, bijvoorbeeld door melding te maken van doorlooptijden en termijnen.
5.24.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft gesteld dat het CJIB hiermee een evidente beoordelingsfout heeft gemaakt, nu ‘persoonsgericht en sociaal-maatschappelijk verantwoord incasseren’ maatwerk vergt, zodat zij haar werkwijze niet concreter had kunnen beschrijven dan zij in haar inschrijving heeft gedaan. Van vaste doorlooptijden en termijnen kan geen sprake zijn. Er zullen zich immers gevallen voordoen waarbij het, gelet op het specifieke geval van de debiteur, niet opportuun is om binnen de aangeboden termijn over te gaan tot (de volgende) actie, aldus [gerechtsdeurwaarders cs].
5.25.
Het CJIB heeft aangevoerd dat door het geheel niet vermelden van doorlooptijden en/of reactietermijnen door [gerechtsdeurwaarders cs] geen duiding is gegeven aan de mate van sociaal maatschappelijk verantwoord incasseren. Hoewel doorlooptijden en termijnen niet voor elk type debiteur in elke fase van het proces exact hetzelfde hoeven te zijn, had [gerechtsdeurwaarders cs] volgens het CJIB wel meer duidelijkheid kunnen geven over het sociaal maatschappelijk karakter van haar werkwijze. Zo had [gerechtsdeurwaarders cs] kunnen toelichten binnen hoeveel dagen een debiteur bericht ontvangt dat er een vordering ligt en welke reactietermijn de debiteur wordt gegeven voordat over wordt gegaan tot de volgende processtap.
5.26.
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk dat de beoordelingscommissie een dergelijke uitwerking van belang heeft geacht en dat zij het ontbreken daarvan heeft mee laten wegen in het totaal van relevante beoordelingsaspecten. De omstandigheid dat geen enkele debiteur gelijk is, betekent niet dat in het geheel niet kan worden gewerkt met doorlooptijden en termijnen, zoals blijkt uit de door het CJIB benoemde voorbeelden. Van een evidente beoordelingsfout is dan ook geen sprake.
Technieken, competenties en instrumenten
5.27.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft in haar inschrijving vermeld dat via haar instrument ‘incassocirkel’, gebaseerd op de theorie van Prochaska en DiClemente, de positie van de debiteur wordt verkend en het gesprek daarop wordt afgestemd. Omdat het instrument ‘incassocirkel’ volgens [gerechtsdeurwaarders cs] bekend kan worden verondersteld, had zij dit niet verder hoeven uit te werken. Verder kiezen de specialisten bij elke handeling de beste aanpak om het maximale incassoresultaat te behalen en te voorkomen dat schulden door de inning onnodig oplopen, aldus [gerechtsdeurwaarders cs]. Zij heeft geen voorbeelden opgenomen in haar inschrijving, omdat dat volgens haar geen toegevoegde waarde heeft nu er zoveel verschillende soorten debiteuren zijn.
5.28.
Het CJIB heeft aangevoerd dat de beoordelingscommissie uitgewerkt had willen zien hoe de incassocirkel eruit ziet en wanneer en op welke wijze deze vervolgens wordt toegepast door de in te zetten specialisten (bij welk gedrag van de debiteur in welke fase van het incassoproces wordt welke gedragsveranderende techniek ingezet?). [gerechtsdeurwaarders cs] had - bijvoorbeeld door voorbeelden te geven - meer inkleuring moeten geven aan de door haar te volgen werkwijze, aldus het CJIB.
5.29.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet onbegrijpelijk dat de beoordelingscommissie het ontbreken van een dergelijke inkleuring heeft mee laten wegen in het totaal van relevante beoordelingsaspecten. Dat sprake is van een evidente beoordelingsfout is zodoende ook in dit geval niet gebleken.
Onafhankelijke en verifieerbare onderbouwing
5.30.
Volgens de beoordelingscommissie heeft [gerechtsdeurwaarders cs] in de onderbouwing gebruik gemaakt van (eigen) cijfers en metingen, maar zijn niet alle genoemde cijfers onafhankelijk en verifieerbaar.
5.31.
Tussen partijen is niet in geschil dat de cijfers uit de CRI-portefeuille voor het CJIB verifieerbaar zijn.
5.32.
Ten aanzien van de klanttevredenheidsmeting is volgens het CJIB niet verwezen naar een daartoe uitgevoerd onafhankelijk onderzoek. In de inschrijving staat dat de meting is gebeurd in samenwerking met een gespecialiseerde partner van [gerechtsdeurwaarders cs]. In de dagvaarding is uitgewerkt dat dit onderzoek door een externe onafhankelijke partij is uitgevoerd. De voorzieningenrechter volgt het CJIB in haar betoog dat dit al uit de inschrijving had moeten blijken, hetgeen niet het geval is. Daarnaast kan niet van de beoordelingscommissie verwacht worden dat zij het onderzoeksrapport bij [gerechtsdeurwaarders cs] opvraagt.
5.33.
Gezien het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de beoordelingscommissie ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat niet alle cijfers onafhankelijk en verifieerbaar zijn.
Effecten werkwijzen
5.34.
Ten slotte heeft de beoordelingscommissie geoordeeld dat de effecten van de werkwijze vooral op sociaal maatschappelijk verantwoord incasseren zien en minder op het persoonsgericht incasseren.
5.35.
[gerechtsdeurwaarders cs] heeft gesteld dat zij in de inschrijving meermaals heeft gerefereerd aan persoonsgericht incasseren, zelfs meer dan aan sociaal maatschappelijk verantwoord incasseren.
5.36.
Het CJIB heeft in dat kader aangevoerd dat in de inschrijving staat dat [gerechtsdeurwaarders cs] een persoonsgerichte incassostrategie heeft, waarbij er automatisch een incassotraject start met een persoonsgerichte mix van handelingen. Welke mix bij welk type debiteuren wordt gebruikt en wat het effect hiervan is, is evenwel onduidelijk gebleven, aldus het CJIB.
5.37.
De voorzieningenrechter volgt het CJIB in dit betoog en is van oordeel dat geen sprake is van een evidente beoordelingsfout, reeds nu [gerechtsdeurwaarders cs] niet heeft onderbouwd welke effecten van haar werkwijze op het persoonsgericht incasseren zien.
Concluderend
5.38.
Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat de beoordelingscommissie in redelijkheid niet het cijfer 7,5 had kunnen geven voor G2 en ook niet dat de score onvoldoende is gemotiveerd.
Vorderingen afgewezen
5.39.
De conclusie van het voorgaande is dat niet is gebleken van evidente fouten in of onvoldoende duidelijke motivering van de beoordeling. De beoordelingscommissie heeft de grenzen van haar beoordelingsvrijheid niet overschreden. De vorderingen van [gerechtsdeurwaarders cs] zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.40.
[gerechtsdeurwaarders cs] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, waaronder die van de intervenienten. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [gerechtsdeurwaarders cs] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat, [BV3] en van Syncasso telkens begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht;
6.3.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat - bij gebreke daarvan - daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
fo