In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, een Colombiaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had haar verzoek om naturalisatie ingediend op 18 april 2019, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar onafgebroken verblijf binnen het Koninkrijk. De staatssecretaris stelde dat eiseres van 3 juni 2014 tot 8 april 2019 op een ander adres stond ingeschreven dan haar moeder, bij wie zij volgens de voorwaarden van haar verblijfsvergunning moest inwonen.
Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk bij haar moeder inwoonde en dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat inschrijving op hetzelfde adres vereist was. Ze ondersteunde haar stelling met verklaringen van haar moeder, zus en broer, evenals documenten van haar school en universiteit. De rechtbank diende zich echter eerst uit te laten over de ontvankelijkheid van het beroep, aangezien het beroepschrift buiten de gestelde termijn van zes weken was ingediend. Eiseres en haar gemachtigde gaven aan dat de vertraging te wijten was aan de coronapandemie en het tijdsverschil.
De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en er geen verschoonbare termijnoverschrijding was aangetoond. De rechtbank benadrukte dat eiseres in de toekomst zorg moet dragen voor een juiste registratie in de Basisadministratie Persoonsgegevens van Curaçao. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.