ECLI:NL:RBDHA:2021:4445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/3900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake naturalisatieverzoek door eiseres met Colombiaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, een Colombiaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had haar verzoek om naturalisatie ingediend op 18 april 2019, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar onafgebroken verblijf binnen het Koninkrijk. De staatssecretaris stelde dat eiseres van 3 juni 2014 tot 8 april 2019 op een ander adres stond ingeschreven dan haar moeder, bij wie zij volgens de voorwaarden van haar verblijfsvergunning moest inwonen.

Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk bij haar moeder inwoonde en dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat inschrijving op hetzelfde adres vereist was. Ze ondersteunde haar stelling met verklaringen van haar moeder, zus en broer, evenals documenten van haar school en universiteit. De rechtbank diende zich echter eerst uit te laten over de ontvankelijkheid van het beroep, aangezien het beroepschrift buiten de gestelde termijn van zes weken was ingediend. Eiseres en haar gemachtigde gaven aan dat de vertraging te wijten was aan de coronapandemie en het tijdsverschil.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en er geen verschoonbare termijnoverschrijding was aangetoond. De rechtbank benadrukte dat eiseres in de toekomst zorg moet dragen voor een juiste registratie in de Basisadministratie Persoonsgegevens van Curaçao. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Curaçao, eiseres

(gemachtigde: mr. R.P. Koeijers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

In het besluit van 10 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij is op 7 oktober 2013 voor het eerst in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor tijdelijk verblijf (hierna: de vergunning) bij haar moeder die de Nederlandse nationaliteit heeft. De vergunning is meerdere malen verlengd, in ieder geval tot en met 31 december 2020.
1.2.
Op 18 april 2019 heeft eiseres een verzoek om naturalisatie ingediend bij het Kabinet van de Gouverneur van Curaçao.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie onafgebroken toelating heeft gehad binnen het Koninkrijk. [1] Eiseres voldeed in deze periode namelijk niet aan de voorwaarde van haar vergunning dat zij inwonend bij haar moeder moest zijn, nu zij van 3 juni 2014 tot 8 april 2019 op een ander adres stond ingeschreven dan haar moeder.
2.2.
Verweerder heeft de afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat ze wel degelijk bij haar moeder heeft ingewoond. Ten onrechte stelt verweerder dat het hiervoor vereist is dat zij op hetzelfde adres staat ingeschreven. Dat eiseres daadwerkelijk bij haar moeder inwoonde wordt ondersteund door de overgelegde verklaringen van haar moeder, zus en broer – die tevens bereid zijn deze verklaringen onder ede te bevestigen – en ook door de overgelegde stukken van haar school en universiteit. Ten onrechte stelt verweerder dat die stukken enkel zijn gebaseerd op de verklaringen van eiseres. Eiseres voert tot slot aan dat de autoriteiten van Curaçao wel erkenden dat zij bij haar moeder inwoonde, nu aan haar telkens een nieuw verblijfsdocument is verstrekt onder de voorwaarde dat zij bij haar moeder inwoont.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank dient zich allereerst uit te laten over de vraag of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Bij brief van 4 juni 2020 heeft de rechtbank eiseres kenbaar gemaakt dat het beroepschrift buiten de gestelde beroepstermijn van zes weken is ontvangen, namelijk op 28 mei 2020. Eiseres is hierop in de gelegenheid gesteld te laten weten waarom zij het beroepschrift buiten de termijn heeft ingediend.
4.2.
De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat het bestreden besluit hem pas “laat in de maand mei” heeft bereikt. In verband met de coronapandemie werd zijn post ongeveer eens per week opgehaald van zijn kantooradres en naar zijn huisadres gebracht. Eiseres en haar gemachtigde hebben vanwege de plaatselijke lockdown bovendien pas op 27 mei 2020 contact gehad over het beroep. Op die avond heeft de gemachtigde van eiseres het beroepschrift opgestuurd naar een mailadres dat op internet is gevonden. Gelet op het tijdsverschil was op dat moment niemand bereikbaar in Nederland. Op 28 mei 2020 is de gemachtigde van eiseres er telefonisch achter gekomen waar en hoe hij het beroep moest indienen. Dat heeft hij die dag nog op de correcte manier gedaan. Voorts moet bij het al dan niet accepteren van het beroepschrift per mail betrokken worden dat sprake is van een pandemie en van twee verschillende tijdszones. Subsidiair stelt eiseres dat de termijnoverschrijding, gezien de bijzondere omstandigheden, verschoonbaar is.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het beroep buiten de termijn van zes weken, die is genoemd in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht, is ingediend. In het bestreden besluit staat helder omschreven op welke wijze hiertegen beroep kan worden ingesteld. Het indienen van een beroepschrift via de mail behoorde niet tot de mogelijkheden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd te kennen gegeven dat hij niet precies weet wanneer hij het bestreden besluit onder ogen heeft gekregen. Vervolgens heeft hij eerst contact opgenomen met eiseres. Tussen het kennisnemen van het besluit van verweerder en het indienen van het beroep zijn in ieder geval enkele dagen verstreken. De gemachtigde heeft niet kunnen verduidelijken waarom het voor hem niet mogelijk was om alvast een pro forma beroepschrift in te dienen. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Het voorgaande betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht, indien tot de conclusie zou worden gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is, een overweging ten overvloede in de uitspraak op te nemen, waarin wordt ingegaan op de beroepsgronden. De rechtbank ziet hier in de gegeven omstandigheden geen aanleiding toe. Wel acht de rechtbank het van belang te benadrukken dat eiseres – ook in de toekomst – er verstandig aan doet zorg te dragen voor een juiste registratie in de Basisadministratie Persoonsgegevens van Curaçao.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).