Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
a. onzelfstandige woonruimten;
b. standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen voor woonschepen;
c. woningen van toegelaten instellingen die ten behoeve van herstructurering gesloopt zullen worden;
d. samen te voegen woningen.
5.2. De rechtbank stelt voorop dat het intrekkingsbesluit in rechte vaststaat, nu daartegen geen bezwaar is gemaakt. Eiser stelt op zichzelf terecht dat verweerder bevoegd is om een besluit in te trekken wanneer achteraf blijkt dat dit besluit op een fout berust. Echter, dit maakt niet dat verweerder hiertoe verplicht is. Daarbij komt ook dat verweerder in dit geval bestrijdt dat het intrekkingsbesluit op een fout berust en dat verweerder in de bezwaarprocedure al kenbaar heeft gemaakt niet bereid te zijn tot het intrekken van het intrekkingsbesluit. Ook het betoog van eiser ter zitting, dat verweerder op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebruik had moeten maken van de bevoegdheid om het intrekkingsbesluit in te trekken, slaagt niet. De rechtbank overweegt tot slot dat het op de weg van eiser lag om bij de aankoop van de betreffende woning zekerheid te verkrijgen over de al dan niet aanwezige omgevingsvergunning.
7. Het beroep is ongegrond.