In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. Eiseres had een inzageverzoek ingediend op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar dit verzoek werd door verweerder buiten behandeling gesteld. Verweerder stelde dat de identiteit van eiseres niet deugdelijk kon worden vastgesteld op basis van de overgelegde kopie van haar identiteitsbewijs. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde beroep in tegen de weigering van verweerder om een beslissing op haar bezwaarschrift te nemen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het bezwaarschrift niet in behandeling had genomen. De rechtbank benadrukte dat artikel 12, vierde lid, van de AVG niet uitsluit dat er bezwaar kan worden gemaakt tegen het buiten behandeling stellen van een inzageverzoek. De rechtbank concludeerde dat verweerder een besluit op het bezwaar van eiseres had moeten nemen en vernietigde het besluit van 5 november 2020. Verweerder werd opgedragen om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Eiseres heeft de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak.