ECLI:NL:RBDHA:2021:4387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
NL21.3084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [V-nummer], op 17 april 2020 digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ingediend op 21 juni 2019. De rechtbank had eerder, op 23 september 2020, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na bekendmaking van die uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit aan eiser bekend te maken. Tevens was er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Eiser heeft op 2 maart 2021 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat er geen termijn is verbonden aan het indienen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank constateert dat de termijn die was opgelegd in de eerdere uitspraak op 16 december 2020 eindigde en dat de maximale rechterlijke dwangsom op 2 maart 2021 was volgelopen. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. Eiser wordt in de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 267,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 17 april 2020 heeft eiser digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 21 juni 2019.
Bij uitspraak van 23 september 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt bekendgemaakt het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiser bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Op 2 maart 2021 heeft eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 17 maart 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 23 september 2020 opgedragen termijn eindigde op 16 december 2020 en dat vanaf 17 december 2020 de termijn van de rechterlijke dwangsom is gaan lopen. Op de datum van het instellen van het beroep, te weten 2 maart 2021, is de maximale rechterlijke dwangsom volgelopen. Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de door de rechtbank opgedragen beslistermijn. De rechtbank verklaart het opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser daarom kennelijk gegrond.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
7. Nu sprake is van een opvolgend beroep niet tijdig beslissen en verweerder tot op heden geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere dan de standaardtermijn van twee weken te stellen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder in het verweerschrift niet heeft gewezen op bijzondere omstandigheden waarom in het specifieke geval van eiser een andere termijn gesteld dient te worden en de genoemde algemene omstandigheden al in het eerste beroep niet tijdig beslissen naar voren zijn gebracht.
8. De rechtbank bepaalt dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. Met
toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het
landelijke beleid stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 200,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met het landelijk beleid wordt het maximum bepaald op € 15.000,-.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 267,- (1 punt x factor 0,5 x € 534,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken, vanaf de dag van bekendmaking van deze
uitspraak, op de aanvraag van 21 juni 2019 te beslissen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.