ECLI:NL:RBDHA:2021:4385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
NL21.2345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Volwerk, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 12 april 2019 een aanvraag ingediend, maar na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 11 augustus 2020, waarin de rechtbank verweerder opdroeg om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, bleef het besluit uit. Eiser heeft op 3 januari 2020 digitaal beroep ingesteld, en na het verstrijken van de termijn heeft hij op 16 februari 2021 opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit was overschreden en dat de maximale dwangsom was bereikt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen acht weken na het nader gehoor op 10 maart 2021 een beslissing te nemen op de aanvraag. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 200,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 267,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2345

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 3 januari 2020 heeft eiser digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 12 april 2019.
Bij uitspraak van 11 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag te nemen, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Op 16 februari 2021 heeft eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 1 maart 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 11 augustus 2020 opgedragen termijn eindigde op 1 december 2020 en dat vanaf 2 december 2020 de termijn van de rechterlijke dwangsom is gaan lopen. Op de datum van het instellen van het beroep, te weten 16 februari 2021, is de maximale rechterlijke dwangsom volgelopen. Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de door de rechtbank opgedragen beslistermijn. De rechtbank verklaart het opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser daarom kennelijk gegrond.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die verweerder in zijn verweerschrift heeft opgesomd maken dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Daartoe is van belang dat verweerder stelt dat eiser is uitgenodigd voor het nader gehoor op 10 maart 2021 en dat hij vanaf die datum een termijn van acht weken nodig heeft om alsnog te beslissen op de aanvraag van eiser. De rechtbank ziet, gelet hierop, aanleiding om een andere dan de standaardtermijn van twee weken te stellen en draagt verweerder op om binnen acht weken na 10 maart 2021, de datum van het geplande gehoor, een beslissing op de aanvraag te nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. Met
toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het
landelijke beleid stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 200,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met het landelijk beleid wordt het maximum bepaald op € 15.000,-.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 267,- (1 punt x factor 0,5 x € 534,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van het nader gehoor, op 10 maart 2021, op de aanvraag van 12 april 2019 te beslissen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.