1.6In de uitspraak van 24 juni 2019, waarbij het besluit van 18 juli 2018 is vernietigd, heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg van verweerder had gelegen om naar aanleiding van het verzoek van eiser te onderzoeken of het gebruik van de binnenplaats daadwerkelijk het gebruik als erf dan wel tuin te buiten gaat en of de door eiser gestelde overtredingen in de schuren zich daadwerkelijk voordeden. Nu verweerder dit heeft nagelaten en hij het vereiste onderzoek evenmin in de bezwaarfase heeft verricht, heeft verweerder niet voldaan aan zijn verplichting om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te vergaren. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering, aldus de rechtbank.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser in zoverre gegrond verklaard dat, in vervolg op het handhavingsverzoek en voorafgaand aan dit besluit, alsnog nader onderzoek is verricht, in de vorm van inspecties op 6, 11 en 12 juli 2019 door toezichthouders van de afdeling Handhaving. Het verzoek om handhaving heeft verweerder afgewezen, omdat dit onderzoek ertoe heeft geleid dat de daarbij geconstateerde overtredingen zijn beëindigd. Wel zij de constateringen aanleiding geweest voor een waarschuwingsbrief, inhoudende dat bij volgende overtredingen handhavend zal worden opgetreden, welke brief van 24 juli 2019 deel uitmaakt van het bestreden besluit. In die brief heeft verweerder overwogen dat bij de inspectie op 13 november 2017 van hinder (nog) geen sprake was, maar dat dat bij de inspecties op 6 en 11 juli 2019 wel degelijk en in ernstige mate het geval was. Op het terrein zijn voedselresten aangetroffen, in combinatie met insecten en ander ongedierte. De toestand was duidelijk in strijd met de artikelen 7.21 en 7.22 van het Bouwbesluit. Daarnaast is geconstateerd dat het binnenterrein, gezien onder meer de opslag van een grote hoeveelheid hout, feitelijk wordt gebruikt als stort- of opslagplaats. Vastgesteld is dat de aangetroffen hoeveelheid zaken in strijd is met artikel 31 van het geldende bestemmingsplan. De zoon van belanghebbende heeft verklaard dat de toestand die verweerder heeft aangetroffen inderdaad ‘uit de hand is gelopen’ en mede op aanwijzingen van de toezichthouders heeft hij die situatie ongedaan gemaakt. Het terrein is opgeruimd en de wettelijke toestand is hersteld. Dat is geconstateerd op 12 juli 2019. Verweerder heeft meegedeeld dat dat ook zo moet blijven, anders zal een last onder dwangsom worden opgelegd.
De overige bezwaren van eiser heeft verweerder ongegrond verklaard. Voor de motivering daarvan heeft verweerder verwezen naar het verweerschrift van 7 december 2018 alsmede naar de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2019.
3. Eiser voert aan dat de nadere controles door verweerder, gezien de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2019, wederom ontoereikend zijn. Hij stelt in dit verband dat verweerder geen verslag heeft gedaan van de controle van 6 juli 2019 door middel van een controlerapport. Evenmin zijn foto’s overgelegd van de situatie ter plaatse, waardoor onvoldoende duidelijk is waaruit de overtredingen bestaan. De schuren zijn klaarblijkelijk wederom niet gecontroleerd ondanks de aanzegging daartoe door de rechtbank, waardoor de controle op aanwezigheid van dieren dan wel andere strijdige zaken daarin wederom niet heeft plaatsgevonden. Ook van het parkeren op daartoe verboden terrein wordt geen melding gemaakt. Daarnaast stelt eiser dat ook van de op 11 en 12 juli 2019 uitgevoerde hercontroles geen afdoende verslagleggingen zijn overgelegd. Bovendien is van alle drie de uitgevoerde controles niet aangegeven dat deze onaangekondigd hebben plaatsgevonden en of deze zijn uitgevoerd door een daartoe bevoegd toezichthouder. Aangezien geen enkele officiële vastlegging heeft plaatsgevonden, bestaat daarover bij eiser gerede twijfel. Verder is naar de mening van eiser onduidelijk waarom na de eerste controle op 6 juli 2019 dan wel de hercontrole op 11 juli 2019 niet direct handhavend is opgetreden, terwijl daar alle aanleiding toe bestond. Verweerder had het bezwaar van eiser gegrond moeten verklaren, aangezien zijn verzoek inderdaad ziet op een strijdige situatie die plaats heeft gevonden op de binnenplaats. Vervolgens had verweerder een handhavingsbesluit moeten nemen in plaats van een waarschuwingsbrief te sturen. Verder voert eiser aan dat het voornemen om handhavend op te treden in plaats van alleen aan de zoon van belanghebbende ook aan belanghebbende had moeten worden verstuurd. Daarnaast is niet aangegeven wat verweerder verstaat onder wettelijk toegestane toestand van het terrein, aldus eiser.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.