ECLI:NL:RBDHA:2021:4321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
19_7937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van teveel betaalde AIO-aanvulling na schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, de heer en mevrouw [eiser] en [eiseres], en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft de intrekking en terugvordering van teveel betaalde AIO-aanvulling over verschillende perioden. De Svb heeft in een besluit van 19 maart 2019 de AIO-aanvulling van eisers ingetrokken en een bedrag van € 59.738,76 teruggevorderd. Dit besluit is door de rechtbank in stand gehouden.

Eisers hebben in hun aanvragen om AIO-aanvulling ontkend onroerend goed te bezitten, maar hebben in 2018 aangegeven dat zij een stuk grond bezitten in [plaats buitenland 1]. De rechtbank oordeelt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet tijdig en volledig informatie te verstrekken over hun vermogen. De rechtbank concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld, omdat eisers niet hebben aangetoond dat zij in de relevante perioden in bijstand behoevende omstandigheden verkeerden.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,te [woonplaats] , eiser, en
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres, hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. I. Lamou/mr. S. Salhi),
en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering ingevolge de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingetrokken over de perioden van 1 november 2008 tot en met 7 december 2012, van 1 maart 2013 tot en met
30 september 2014 en van 2 januari 2015 tot en met 30 september 2018 voor de heer
eiser en over de perioden van 1 november 2008 tot en met 15 augustus 2012, van
14 mei 2013 tot en met 30 september 2014 en van 2 januari 2015 tot en met 30 september 2018 voor eiseres.
In het separate besluit van 19 maart 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag van in totaal € 59.738,76 aan te veel betaalde AIO-aanvulling over de hierboven genoemde perioden van eisers teruggevorderd.
In het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een online-zitting van 17 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. Salhi en vergezeld van haar dochter [dochter] en een tolk Arabisch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting hebben eisers zoals ter zitting besproken, een vertaling van een eerder ingediend stuk toegestuurd. Vervolgens is het onderzoek met toestemming van partijen gesloten.

Overwegingen

1.1
Eisers ontvangen beiden een gekort AOW-pensioen. Sinds 1 november 2008 hebben zij over verschillende tijdvakken een AIO-aanvulling ontvangen. Op hun aanvraag om AIO-aanvulling (voorheen bijstandsuitkering) in 2008 en 2013 hebben eisers de vraag of zij onroerend goed bezitten ontkennend beantwoord. Daarnaast hebben eisers in 2010, 2011, 2012 en 2014 op vragenformulieren over hun inkomen en vermogen
ingevuld dat zij geen onroerend goed bezitten.
1.2
Op een vragenformulier ‘Verblijf en vermogen buitenland’ van 13 juni 2018 hebben eisers voor het eerst aangegeven dat sprake is van het bezit van onroerend goed. Op de vraag ‘Bezit u of bezit u samen met anderen en stuk grond (perceel) of een woning buiten Nederland’ hebben zij geantwoord (aangekruist): ‘ja, namelijk: een stuk grond’ waarbij achter ‘adres/plaats (omschrijving)’ is ingevuld: “ [plaats buitenland 1] , met andere familieleden samen geërft van vader.”
1.3
Verweerder heeft eisers hierop om aanvullende informatie gevraagd met betrekking tot wanneer de grond in eigendom is verkregen en het aantal eigenaren. Tevens is verzocht om een recent taxatierapport. In reactie daarop hebben eisers verweerder een (uit het Arabisch vertaalde) Intentieverklaring Overeenkomst tot verkoop’ van 14 juli 1999 gestuurd, waarin is vermeld dat de heer [A] de intentie heeft aan mevrouw [eiseres] (eiseres) te verkopen al zijn aandelen in het niet verdeeld onroerend goed gelegen te [plaats buitenland 2] in Tunesië, onderwerp van akte [aktenummer] . Het betreft de woning te [straat] [huisnummer] , [plaats buitenland 3] , [plaats buitenland 2] . De verkoopprijs bedraagt 26.000 dinar.
1.4
In de bezwaarfase heeft de gemachtigde van eiseres een expertiserapport van 26 oktober 2018 overgelegd, waarin is aangegeven dat de waarde van het huis gelegen aan de [straat] [huisnummer] , Lwfiq wijk, in [plaats buitenland 2] wordt geschat op 12.000 dinar. In het rapport is vermeld dat het gehele pand onderwerp is van een (als bijlage bij het rapport gevoegde) verkoopakte van 13 september 1999, waarbij eiseres de koper was.
1.5
Bij brief van 15 september 2019 heeft de gemachtigde van eisers aan verweerder meegedeeld dat eisers geen stuk grond in [plaats buitenland 1] bezitten en dat daarop ook geen uitzicht is vanwege een erfenis die verdeeld moet worden. Verder is hierin vermeld dat het door eisers ingevulde vragenformulier van 13 juni 2018 in verband met het niet goed beheersen van de Nederlandse taal, deels door maatschappelijk werk is ingevuld, waaronder de vraag over het bezit van grond. Die vraag is door eisers verkeerd begrepen. Zij dachten dat de vraag betrekking had op de plaats waar zij tijdens vakantie in Tunesië verblijven; eisers verblijven soms op het platteland bij familie in [plaats buitenland 1] , maar bezitten daar geen grond.
2. Het bestreden besluit, waarbij de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling zijn gehandhaafd, berust op het standpunt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden waardoor het recht op AIO-aanvulling niet meer is vast te stellen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eisers op het vragenformulier ‘Verblijf en vermogen buitenland’ van 13 juni 2018 hebben aangegeven dat zij een stuk grond in [plaats buitenland 1] bezitten met andere familieleden en dat dit is geërfd van vader. In plaats van gevraagde bewijsstukken over deze grond, hebben eisers vervolgens informatie over het bezit van een woning in [plaats buitenland 2] verstrekt. Beide onroerende zaken hebben eisers niet eerder gemeld. De achteraf gegeven verklaring over de grond in de brief van de gemachtigde van 15 september 2019 acht verweerder niet aannemelijk. Dat sprake is geweest van miscommunicatie, betekent volgens verweerder ook niet zonder meer dat de opgave in het formulier inhoudelijk niet juist zou zijn. Eisers hebben dat niet met objectieve feiten aangetoond. Nu de door eisers overgelegde stukken niet voldoende zijn om vast te stellen wat hun vermogen is geweest op de verschillende ingangsdata van de AIO-aanvulling, heeft verweerder niet kunnen vaststellen of eisers in genoemde tijdvakken in bijstand behoevende omstandigheden verkeerden. Verweerder meent dat er geen sprake is van dringende redenen om van intrekking en terugvordering af te zien.
3. Eisers voeren aan dat de in het formulier van 13 juni 2018 opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid. Eisers verblijven soms op het platteland in [plaats buitenland 1] , maar bezitten daar geen grond. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij een verklaring van het Ministerie van Buitenlandse zaken en Landzaken van 20 december 2019 overgelegd. Eisers stellen dat zij hiermee hebben aangetoond dat de informatie zoals deze is ingevuld op het vragenformulier ‘Verblijf en vermogen buitenland’ niet juist kan zijn geweest nu zij, blijkens deze verklaring, niet beschikken over enige activa in [plaats buitenland 1] , Tunesië. Het gaat hier volgens hen om (de in bezwaar al gestelde) miscommunicatie tussen eisers en de maatschappelijk werkster. Eisers menen dat middels de verklaring van het ministerie duidelijkheid wordt verschaft over eventuele vermogen in Tunesië en zij derhalve hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht. Er bestaat dan ook geen grond om de AIO-aanvulling in te trekken dan wel het te veel ontvangen AIO-aanvulling terug te betalen, aldus eisers.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Uit artikel 47a eerste lid en artikel 17, eerste lid, van de Pw volgt dat eisers verplicht zijn aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand (hier in de vorm van AIO-aanvulling).
4.2
Vaststaat dat eiseres een woning in Tunesië bezit. Uit het expertiserapport van
26 oktober 2018 blijkt immers dat eiseres sinds 1999 een huis heeft op het adres [straat] [huisnummer] , [plaats buitenland 3] , [plaats buitenland 2] en dat dit huis een bepaalde waarde vertegenwoordigt. Eisers hadden dit vanaf de aanvraag van de aan hen toegekende AIO-aanvulling in 2008 moeten melden en dat ook op de onder 1.1. bedoelde vragenformulieren moeten invullen. Zij hebben echter pas in 2018 stukken overgelegd waaruit het bestaan van deze woning blijkt. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eisers met betrekking tot het bezit van grond niet aan hun inlichtingenplicht hebben voldaan. Eisers hebben in het formulier van 13 juni 2018 immers zelf opgegeven dat sprake is van het bezit van grond, maar in hoeverre en vanaf wanneer eisers over deze grond beschikken en wat de waarde ervan is, hebben eisers - ondanks verzoeken van verweerder daartoe - niet duidelijk gemaakt.
4.4
De stelling van eisers dat het hun bedoeling was om op het informatieformulier van 13 juni 2018 aan te geven waar zij tijdens hun vakantie verbleven, werpt hierop geen ander licht. Op dit formulier is apart (onder 3.) de vraag opgenomen waar eisers tijdens hun vakantie verbleven en daarna (onder 4.) de vraag over woning- en of grondbezit buiten Nederland. Eisers hebben onder vraag 4 aangegeven dat sprake is van grond die met andere familieleden is geërfd is van vader. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank dusdanig specifieke informatie dat niet aannemelijk is dat dit door de maatschappelijk werkster (per abuis) onjuist is opgeschreven. Eisers hebben dat ook niet met nadere verklaringen onderbouwd. In de stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de door eisers ter zitting betrokken stelling dat met grond wordt gedoeld op de bij de woning van eiseres behorende grond. De grond, waarvan op het inlichtingenformulier van 13 juni 2018 is aangegeven dat die met familieleden van vader is geërfd, bevindt zich immers in een andere plaats dan waar de door eiseres gekochte woning zich bevindt, te weten in [eiser] en niet in [plaats buitenland 2] . Gelet op het vorenstaande is in wat eisers hebben aangevoerd onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat niet van de juistheid van het door eisers ingevulde formulier mag worden uitgegaan.
4.5
Uit de door eisers ter zitting voorgelezen (en nadien overgelegde) vertaling van de verklaringen van het Ministerie van Staatsbezittingen en Vastgoedzaken, Regionale Directie Vastgoedeigendom, van de republiek Tunesië van 19 december 2019, blijkt weliswaar dat noch eiser noch eiseres in [eiser] in Tunesië geregistreerd vastgoed op hun naam hebben staan, maar omdat deze verklaring dateert van na de in geding zijnde periode, kan op basis hiervan niet geconcludeerd worden dat dat eisers geen grond in (mede)eigendom hadden ten tijde van de hier in geding zijnde perioden.
4.6
Gelet op het voorgaande kan de stelling van eisers dat zij aan hun inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw niet slagen.
4.7
Nu eisers (vooralsnog) geen volledige gegevens hebben verstrekt over hun vermogen in Tunesië, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank ingevolge artikel 54 van de Pw bevoegd hun recht op AIO-aanvulling in te trekken, omdat het recht op die aanvulling over de verschillende perioden hier in geding niet is vast te stellen.
4.8
In een situatie waarin sprake is van een herziening wegens schending van de inlichtingenplicht is verweerder, gelet op artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden tot terugvordering van de teveel verstrekte AIO-aanvulling. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dan ook op goede gronden tot terugvordering overgegaan. Dringende redenen die nopen tot afzien van terugvordering zijn gesteld noch gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.