ECLI:NL:RBDHA:2021:4097
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Syrische nationaliteit bezit, heeft de aanvraag ingediend in het kader van nareis om bij zijn pleegvader te kunnen verblijven. De aanvraag werd eerder afgewezen omdat eiser zijn identiteit niet met officiële documenten had aangetoond. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij door de oorlogssituatie in Syrië niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen en dat er nieuwe feiten zijn die de aanvraag rechtvaardigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de afwijzing van de eerdere aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de verplichting van de aanvrager om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een opvolgende aanvraag. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de bij de aanvraag overgelegde onofficiële documenten niet afdoen aan de eerdere afwijzing.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.