In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021, in de zaak tussen een staatloze Palestijnse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, werd de aanvraag van de eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De eiseres, die in het verleden in zowel Saoedi-Arabië als Syrië heeft gewoond, stelde dat zij staatloos is en dat zij onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. De verweerder, de staatssecretaris, betoogde echter dat de eiseres niet onder dit artikel valt omdat zij geen persoonlijke hulp van de UNRWA heeft ingeroepen en ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de eiseres geen bescherming of bijstand van de UNRWA had ontvangen en dat deze hulp niet was beëindigd om redenen buiten haar invloed. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en vernietigde dit, waarbij zij de staatssecretaris opdroeg om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiseres. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 1.068,-.