ECLI:NL:RBDHA:2021:4091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
NL20.18355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag op staatloze Palestijnse vreemdelingen en de beoordeling van asielaanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021, in de zaak tussen een staatloze Palestijnse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, werd de aanvraag van de eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De eiseres, die in het verleden in zowel Saoedi-Arabië als Syrië heeft gewoond, stelde dat zij staatloos is en dat zij onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. De verweerder, de staatssecretaris, betoogde echter dat de eiseres niet onder dit artikel valt omdat zij geen persoonlijke hulp van de UNRWA heeft ingeroepen en ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de eiseres geen bescherming of bijstand van de UNRWA had ontvangen en dat deze hulp niet was beëindigd om redenen buiten haar invloed. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en vernietigde dit, waarbij zij de staatssecretaris opdroeg om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiseres. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.J. Hofstra).

ProcesverloopBij besluit van 18 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De wetsartikelen en het beleid die van belang zijn voor deze zaak, zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
2. Eiseres is van Palestijnse afkomst en stelt staatloos te zijn. Zij is geboren op [datum] 1985 in Damascus te Syrië. Eiseres heeft verklaard dat zij op jonge leeftijd met haar ouders naar Saoedi-Arabië is verhuisd en hier 22 jaar heeft gewoond. In Saoedi-Arabië heeft eiseres een afgeleide verblijfsvergunning gehad vanwege het werk van haar vader. In 2006 is zij teruggekeerd naar Syrië en is de geldigheidsduur van de afgeleide verblijfsvergunning verstreken. In 2013 is eiseres met een visum voor familiebezoek teruggekeerd naar Saoedi-Arabië om haar moeder te verzorgen. Haar moeder is op 9 september 2013 overleden. In december 2016 is eiseres vanwege de ziekte van haar vader samen met hem teruggekeerd naar Syrië. Hij is daar op 1 april 2018 overleden. Op 13 mei 2019 heeft eiseres Syrië (op legale wijze) verlaten vanwege de oorlogssituatie.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder als enige relevante element
de identiteit, nationaliteit, etniciteit en land van gebruikelijke verblijfplaats.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft de identiteit, etniciteit en Palestijnse afkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Omdat eiseres niet de vereiste documenten heeft overgelegd om aan te tonen dat ze staatloos is, wordt haar nationaliteit geregistreerd als ‘onbekend’. Dit laat volgens verweerder onverlet dat haar aanvraag is beoordeeld aan de hand van Werkinstructie 2020/19. Volgens verweerder moet allereerst worden beoordeeld of eiseres onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Dat is niet het geval omdat niet is gebleken dat eiseres persoonlijk hulp heeft ingeroepen van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (UNRWA) en deze hulp ook daadwerkelijk heeft gekregen. De UNRWA familieregistratiekaart en het paspoort van eiseres zijn bewijzen van registratie en zijn onvoldoende om onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag te vallen. Uit de verklaringen van eiseres blijkt volgens verweerder evenmin dat ze direct voorafgaand aan het indienen van haar asielverzoek hulp heeft ontvangen van de UNRWA. Eiseres heeft namelijk verklaard dat ze lang geleden, ongeveer vier of vijf jaar geleden, voor het laatst hulp heeft gehad van de UNRWA. [1] Deze hulp zou hebben bestaan uit een keer in de drie maanden een doos levensmiddelen en wat geld verkrijgen. Bovendien heeft eiseres verklaard dat haar broers haar financieel hebben geholpen toen zij in Syrië verbleef. Verweerder stelt dat de asielaanvraag van eiseres daarom getoetst dient te worden aan de gewone toets van vluchtelingschap. Omdat Saoedi-Arabië als land van gebruikelijke herkomst wordt beschouwd voor eiseres, kan zij niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, aldus verweerder. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Saoedi-Arabië een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiseres betoogt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij niet onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Tot kort voor haar vertrek naar Nederland heeft eiseres daadwerkelijk bijstand ontvangen van de UNRWA. Verder is eiseres van mening dat de bescherming en bijstand van de UNRWA is opgehouden om redenen buiten haar invloed en onafhankelijk van haar wil. Ter onderbouwing wijst eiseres op het EASO-rapport Syrië, Country Guidance, van 28 september 2020, het arrest El Kott van het Hof van Justitie van 19 december 2012 [2] en Werkinstructie 2020/19.
6. De rechtbank stelt vast dat allereerst in geschil is of eiseres onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. In Werkinstructie 2020/19 heeft verweerder de werking van dit artikel aldus samengevat:
“In essentie brengt artikel 1D met zich mee dat personen die bescherming of bijstand genieten van de UNRWA, uitgesloten zijn van de vluchtelingenstatus67 (in de huidige praktijk is artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat van de UNRWA valt). Houdt die bescherming of bijstand echter op om redenen buiten de invloed of onafhankelijk van de wil van de vreemdeling (denk bijv. aan de oorlogssituatie in Syrië), dan hebben deze personen automatisch (ongeacht het asielrelaas) recht op de vluchtelingenstatus.”
6.1.
Beoordeeld moet dus worden of eiseres daadwerkelijk bescherming of bijstand heeft gekregen van de UNRWA en of deze bescherming of bijstand is beëindigd om redenen buiten haar invloed of onafhankelijk van haar wil. Is dat het geval dan heeft eiseres automatisch recht op de vluchtelingenstatus.
6.2.
In het aanmeldgehoor van 16 juli 2019 heeft eiseres verklaard dat zowel haar broers als de UNRWA hebben voorzien in haar levensonderhoud in Syrië. [3] In het aanvullend nader gehoor van 4 augustus 2020 verklaart eiseres naar aanleiding van de vraag van de gehoormedewerker hoe de hulp van de UNRWA eruit zag dat zij een keer in de drie maanden geld en een doosje met levensmiddelen van de UNRWA kreeg. Het was ook mogelijk om medicijnen te krijgen, maar daar heeft eiseres geen gebruik van gemaakt. Haar vader ontving tot zijn overlijden wel medicijnen van de UNRWA. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat eiseres daadwerkelijk bescherming of bijstand heeft gekregen van de UNRWA, volgt de rechtbank dat niet. Uit Werkinstructie 2020/19 volgt namelijk dat onder bescherming en bijstand onder meer kan worden verstaan het verzorgen van onderwijs, eerstelijns gezondheidszorg en verstrekken van microkredieten en sociale voorzieningen. De bijstand omvat in ieder geval meer dan het enkel helpen bij problemen. [4] De rechtbank is met eiseres van oordeel dat alleen al het verkrijgen van geld en levensmiddelen iedere drie maanden en de documenten die de UNRWA aan eiseres heeft verstrekt meer omvat dan enkel een registratie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom uit de verklaringen van eiseres in samenhang bezien met de door haar ingebrachte documenten niet volgt dat zij daadwerkelijke bescherming en bijstand heeft gekregen van de UNRWA. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 februari 2019 [5] doet hier niet aan af omdat geen sprake is van gelijke situaties. In de uitspraak van de Afdeling hadden de vreemdelingen namelijk verklaard dat zij nooit hulp van de UNRWA hadden ontvangen. De verwijzing naar het arrest Alheto [6] kan verweerder evenmin baten nu verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet daadwerkelijk van bijstand van de UNRWA heeft gebruik gemaakt.
6.3.
Verder werpt verweerder tegen dat eiseres in het aanvullend nader gehoor heeft verklaard dat ze deze hulp van de UNRWA voor het laatst vier of vijf jaar geleden heeft gekregen. [7] Eiseres heeft in de correcties en aanvullingen van 11 augustus 2020 bij het nader gehoor echter vermeld dat ze voor de oorlog geen ondersteuning van de UNRWA heeft gekregen, maar dat ze die pas kreeg toen ze in december 2016 is teruggekeerd naar Syrië. [8] Als verklaring voor deze correctie geeft eiseres aan dat zij veel problemen heeft met data en tot de in de correcties en aanvullingen genoemde data is gekomen nadat zij samen met haar zus alle gebeurtenissen op een rijtje heeft gezet. Verder blijkt uit de door eiseres overgelegde documenten dat de UNRWA op 5 juli 2017 een identiteitskaart, op 20 juni 2018 een familieregistratiekaart en op 17 maart 2019 een reisdocument voor Palestijnen aan haar heeft verstrekt. Aangezien verweerder niet heeft betwist dat eiseres moeite heeft met data en zij tot recent voor haar vertrek nog documenten van de UNRWA ontving, acht de rechtbank de enkele, gecorrigeerde, opmerking in het aanvullend nader gehoor onvoldoende om aan te nemen dat zij na haar terugkeer uit Saoedi Arabië geen hulp meer zou hebben ontvangen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiseres heeft verklaard dat haar vader wél medicijnen via de UNRWA ontving, hetgeen er ook op duidt dat zij na december 2016 nog hulp ontvingen. Eerder was haar vader immers niet in Syrië.
6.4.
Verweerder heeft eveneens ondeugdelijk gemotiveerd en onderzocht of eiseres Syrië al dan niet vrijwillig heeft verlaten. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat het voor de beoordeling niet uitmaakt dat uit algemene bronnen blijkt dat de UNRWA in Syrië geen hulp meer kan bieden omdat nog steeds niet is gebleken dat eiseres persoonlijk om hulp heeft gevraagd aan de UNRWA. Zoals hiervoor overwogen, volgt de rechtbank verweerder niet in dit standpunt. Verder wordt in Werkinstructie 2020/19 de oorlog in Syrië genoemd als voorbeeld van het beëindigen van de steun door de UNRWA buiten de invloed van de vreemdeling.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet daadwerkelijk bescherming of bijstand heeft gekregen van de UNRWA en evenmin waarom deze bescherming of bijstand niet zou zijn beëindigd om redenen buiten de invloed of onafhankelijk van de wil van eiseres. Zolang deze beoordeling niet is gemaakt, staat het verweerder niet vrij om enig ander land buiten het mandaatgebied van de UNRWA aan te merken als waar eiseres vóór haar komst naar Nederland haar gebruikelijke verblijfplaats had. Aan de beoordeling van dat onderdeel van het bestreden besluit komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet rust op een deugdelijke en voldoende draagkrachtige motivering. Het beroep is alleen al daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.H.M. Aben, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Bijlage

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

Dit Verdrag is niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen.
Wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen

Paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0011823&artikel=29&g=2021-03-31&z=2021-03-31) indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.
Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de UNRWA. Hieruit blijkt, voor zover hier van belang, het volgende:
De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000:
• als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én
• de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:
• op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin de UNRWA werkzaam is; of,
• in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.
De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.
De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:
(…)
b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;
c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNHCR verleende bescherming of bijstand te genieten.
Ad c. De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:
• de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;
• het is voor de UNHCR onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNRWA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.
In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:
• de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000; en, voor zover dit het geval is,
• hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.

Voetnoten

1.Aanmeldgehoor, pagina 4.
2.ECLI:EU:C:2012:836. Zie punt 52 van het arrest.
3.Aanmeldgehoor, pagina 12.
4.Zie de voetnoot van pagina 24 van Werkinstructie 2020/19.
6.HvJEU 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:584.
7.Aanvullend nader gehoor, pagina 4.
8.Pagina 2.