ECLI:NL:RBDHA:2021:3898
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke geschil over functietoewijzing binnen de Koninklijke Marechaussee
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021, betreft het een geschil tussen een eiser, een eerste-luitenant bij de Koninklijke Marechaussee, en de staatssecretaris van Defensie over de toewijzing van de functie van projectleider. Eiser had in oktober 2019 vernomen dat deze functie, die verbonden is aan de rang van kapitein, niet aan hem werd toegewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 6 april 2021 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde en luitenant-kolonel [A].
De rechtbank overweegt dat de Commandant Koninklijke Marechaussee bij het bestreden besluit de Procedureregel heeft gehanteerd, die stelt dat voor bevordering naar een hogere rang een ervaringsopbouw van minimaal drie jaar vereist is. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze regel, stellende dat deze in strijd is met het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en dat zijn waarnemingsperiode niet is meegeteld. De rechtbank oordeelt dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder om functie-eisen vast te stellen, niet onredelijk is en dat de eisen van de Procedureregel niet in strijd zijn met de relevante wetgeving.
De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de functie-eisen op de peildatum van 1 januari 2020, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regels rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de functie-eisen en de discretionaire ruimte van de autoriteiten binnen de Koninklijke Marechaussee.