ECLI:NL:RBDHA:2021:3898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over functietoewijzing binnen de Koninklijke Marechaussee

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021, betreft het een geschil tussen een eiser, een eerste-luitenant bij de Koninklijke Marechaussee, en de staatssecretaris van Defensie over de toewijzing van de functie van projectleider. Eiser had in oktober 2019 vernomen dat deze functie, die verbonden is aan de rang van kapitein, niet aan hem werd toegewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 6 april 2021 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde en luitenant-kolonel [A].

De rechtbank overweegt dat de Commandant Koninklijke Marechaussee bij het bestreden besluit de Procedureregel heeft gehanteerd, die stelt dat voor bevordering naar een hogere rang een ervaringsopbouw van minimaal drie jaar vereist is. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze regel, stellende dat deze in strijd is met het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en dat zijn waarnemingsperiode niet is meegeteld. De rechtbank oordeelt dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder om functie-eisen vast te stellen, niet onredelijk is en dat de eisen van de Procedureregel niet in strijd zijn met de relevante wetgeving.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de functie-eisen op de peildatum van 1 januari 2020, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regels rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de functie-eisen en de discretionaire ruimte van de autoriteiten binnen de Koninklijke Marechaussee.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Zoelen),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: LTZ 2 (OC (LD) mr. D. Spoelstra).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft de Commandant Koninklijke Marechaussee eiser laten weten dat de functie van projectleider bij afdeling KMAR LTC/COGP/PROJECTEN, waaraan de rang van kapitein is verbonden, niet aan hem wordt toegewezen.
Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 6 april 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door luitenant-kolonel [A] .

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is bij Koninklijk Besluit van 15 mei 2019 met ingang van 1 januari 2018 bevorderd tot eerste-luitenant.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat uit de procedureregel Loopbaanpatronen Koninklijke Marechaussee (de Procedureregel) blijkt dat loopbaanpatronen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) afhankelijk zijn van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van de organisatie. Het door de KMar gehanteerde loopbaanbeleid houdt onder meer in dat men pas in aanmerking komt voor bevordering naar een naasthoger gelegen rang bij een ervaringsopbouw van minimaal drie jaar. Hiervan kan slechts door de functietoewijzingsautoriteit worden afgeweken.
De vacaturetekst stelde de eis dat belangstellenden in de rang van eerste-luitenant moeten voldoen aan een minimale looptijd in rang van drie jaar. Eiser bekleedt sinds 1 januari 2018 de effectieve rang van eerste-luitenant. Op 1 januari 2020, de peildatum voor de door eiser geambieerde functie, voldeed eiser dus niet aan die (functie-)eis. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij waarneming geen effectieve rang wordt bekleed.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet de Procedureregel mocht hanteren bij het bestreden besluit. De minimum- en maximumduur van de functievervulling voor militairen in de Procedureregel is afgeleid uit artikel 17 van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering Defensie. Die beleidsregel is echter voor militairen sinds 1 februari 2011 ingevolge de Voorlopige Voorziening Uitvoeringsregeling AMAR niet meer van kracht voor militairen. Bovendien is over de wijziging van de Procedureregel van 8 april 2016 geen overleg gevoerd of overeenstemming bereikt met de Decentrale Medezeggenschapscommissie KMar, terwijl dit wel had gemoeten op grond van het Besluit medezeggenschap Defensie 2008.
Eiser heeft verder aangevoerd dat het criterium van een minimale looptijd in rang van drie jaar in strijd is met het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Het gaat om een functie die specialistische kennis en ervaring vereist. Een standaard loopbaantraject volstaat niet en het is noodzakelijk om, gelet op artikelen 19 en 20 van het AMAR, te letten op de bijzondere kennis en bijzondere ervaring die in een gehele loopbaan kunnen zijn opgedaan..
Het AMAR laat volgens eiser zeer wel toe dat kennis en ervaring wordt meegewogen die is verworven bij waarneming. Indien waarneming meetelt bij de waardering van de duur van de voorafgaande kennis en ervaring, kan dat mogelijk leiden tot een snellere toelating tot de selectieprocedure, maar dat betekent niet dat een functietoewijzing dient te volgen. Indien verweerder vindt dat het instrument waarneming daarmee zijn waarde verliest en voor de organisatie niet meer goed toepasbaar is, had het op zijn weg gelegen het AMAR in de door hem gewenste zin aan te passen.
Verder heeft eiser aangevoerd dat onduidelijk is waarom niet met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgeweken van de Procedureregel door de functietoewijzingsautoriteit.
Ook heeft eiser aangevoerd dat de functie-eis afwijkt van de (generieke) functiebeschrijving, die is vastgesteld in overeenstemming met de medezeggenschap.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de voorzitter van de adviescommissie functietoewijzing bij een gering aantal kandidaten de bevoegdheid heeft om ruimte te verschaffen inzake de striktheid ten aanzien van het toepassen van vereisten en/of gewenste functie- of opleidingseisen in het selectieproces. Hij heeft daartoe verwezen naar de vacaturetekst.
Juridisch kader
4. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt verweerder bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toe. [1] Dit brengt mee dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn.
6. Op grond van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen. Dat de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering Defensie niet meer van kracht is voor militairen, betekent dan ook niet dat verweerder de Procedureregel niet meer mocht hanteren.
Tijdens de zitting heeft overste [A] gezegd dat de wijziging van de Procedureregel van 8 april 2016 geen betrekking heeft op de ervaringsopbouw. Dat over deze wijziging geen advies is gevraagd van de medezeggenschapscommissie, betekent dan ook niet dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet de Proceduregel heeft mogen hanteren wat betreft de ervaringsopbouw.
7. Het beleid van verweerder om vast te houden aan vaste loopbaanpatronen acht de CRvB niet onredelijk. [2] Daarbij is onder meer van belang dat de doorstroom- en bevorderingsruimte naar een bepaalde rang beperkt is. Het beleid om toepassing te geven aan het beginsel van horizontale mobiliteit, waarbij meerwaarde wordt toegekend aan het al bekleden van een rang die aan de functie is verbonden, levert volgens de CRvB geen strijd op met de criteria van artikel 20 van het AMAR. [3] De rechtbank voegt daaraan toe dat de eisen van artikel 19 van het AMAR en de factoren van artikel 20 van het AMAR niet limitatief zijn. Deze bepalingen verzetten zich dan ook niet tegen de eis dat op 1 januari 2020 minimaal drie jaren een (vervolg)functie in de rang van eerste-luitenant is vervuld.
De rechtbank benadrukt dat zij alleen beoordeelt of sprake is van strijd met rechtsregels of rechtsbeginselen. Of een bepaalde functie-eis contraproductief is, wordt in deze procedure niet getoetst.
8. Het criterium ‘looptijd in rang’ heeft te maken met de minimaal vereiste ervaringsopbouw die is benodigd voor een volgende verticale stap in de loopbaan. Zoals eiser zelf heeft aangegeven, wordt bij waarneming niet de rang van de waar te nemen functie toegekend. Verweerder heeft de waarnemingsperiode van eiser dan ook niet hoeven te betrekken bij de vraag of eiser op 1 januari 2020 drie jaren een (vervolg)functie in de rang van eerste-luitenant had vervuld. Gelet hierop, komt de rechtbank niet toe aan wat is aangevoerd over de praktische consequenties van het al dan niet betrekken van een waarnemingsperiode.
9. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb voor. De situatie van eiser wijkt niet in relevante mate af van die van anderen die niet aan de functie-eisen voldeden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat anderen mogelijk ook geïnteresseerd waren in de geambieerde functie, maar vanwege de functie-eisen van een sollicitatie hebben afgezien.
10. In de (generieke) functiebeschrijving staat bij ervaring: afhankelijk van project. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat in de vacaturetekst een eis mag worden gesteld aan de ervaring, afhankelijk van wat nodig is voor het vervullen van een functie. Dat de vacaturetekst, anders dan de (generieke) functiebeschrijving niet is vastgesteld in overeenstemming met de Decentrale Medezeggenschapscommissie KMar, betekent niet dat is gehandeld in strijd met een rechtsregel of rechtsbeginsel.
11. Voor zover de voorzitter van de adviescommissie functietoewijzing veelbelovende kandidaten die niet in alle opzichten voldoen aan de functie-eisen toch kan toelaten tot de selectieprocedure, betekent het niet gebruiken van die bevoegdheid niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is geweest.
12. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen de geambieerde functie niet aan eiser toe te wijzen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
1. Op grond van artikel 1, eerste van het AMAR wordt in dit besluit en de daarop rustende bepalingen verstaan onder effectieve rang: het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van het AMAR geschiedt functietoewijzing en ontheffing uit een functie door Onze Minister.
Op grond van artikel 17, vierde lid, van het AMAR is de militair in het laatste jaar van de functievervulling beschikbaar voor functietoewijzing.
Op grond van artikel 17, zevende lid, van het AMAR kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.
Op grond van artikel 17, achtste lid, van het AMAR is een militair in afwijking van het vierde en het zevende lid gedurende de gehele duur van de functievervulling beschikbaar voor een functietoewijzing indien er sprake is van een bevordering als bedoeld in de artikel 24.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van het AMAR voldoet de militair om voor een functie in aanmerking te komen aan de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van het AMAR worden tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en vooropleidingen;
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;
c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen vereiste competenties;
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van het AMAR wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening gehouden met de volgende factoren:
a.de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b.de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;
c.de beschikbaarheid van de militair;
d.de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;
e.de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.
Op grond van artikel 20, derde lid, van het AMAR worden bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, genoemd in het eerste lid onder e in beginsel in beschouwing genomen:
a.de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel 19;
b.de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel 28;
c.de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel 28a;
d.de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld in artikel 28b.
Op grond van artikel 22, eerste lid, van het AMAR kan de militair door Onze Minister eenmaal tijdens een functievervulling voor een periode van maximaal 12 maanden worden belast met de volledige waarneming van een functie. Onder volledige waarneming van een functie wordt verstaan: het op aanwijzing van Onze Minister in de plaats van de eigen functie uitoefenen van het volledige samenstel van werkzaamheden van een andere functie.
Op grond van artikel 22, derde lid, van het AMAR kan een militair alleen worden belast met de waarneming van een functie waaraan zijn eigen rangsniveau of het naasthogere rangsniveau is verbonden.
Op grond van artikel 29, eerste lid, van het Besluit medezeggenschap Defensie 2008, zoals dat gold van 1 september 2008 tot en met 31 december 2019, stelt het hoofd van de diensteenheid stelt de medezeggenschapscommissie in de gelegenheid binnen een redelijke termijn advies uit te brengen over een voorgenomen maatregel met betrekking tot:
a. de wijze waarop de arbeids- en dienstvoorwaarden bij de diensteenheid worden toegepast;
b. de wijze waarop het algemeen personeelsbeleid bij de diensteenheid wordt uitgevoerd;
c. aangelegenheden op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid bij de diensteenheid;
d. aangelegenheden met betrekking tot het woon- en leefklimaat bij de diensteenheid;
e. de organisatie en werkwijze binnen de diensteenheid;
f. de technische en economische dienstuitvoering bij de diensteenheid.
Op grond van artikel 29, tweede lid, van het Besluit medezeggenschap Defensie 2008, zoals dat gold van 1 september 2008 tot en met 31 december 2019 brengt de medezeggenschapscommissie geen advies uit over:
a. voorgenomen maatregelen voor zover die strekken tot het verzekeren van de personele vulling, de beschikbaarheid, de inzetbaarheid en het ongestoorde functioneren van de krijgsmacht;
b. aangelegenheden waarvan de behandeling is voorbehouden aan het overleg met de sectorcommissie Defensie, behoudens voor zover het de gevolgen daarvan betreft voor de werkzaamheden van de bij de diensteenheid werkzame werknemers.
Op grond van artikel 31 van het Besluit medezeggenschap Defensie 2008, zoals dat gold van 1 september 2008 tot en met 31 december 2019 wordt een voorgenomen maatregel als bedoeld in artikel 29, eerste lid niet uitgevoerd als uit het advies van de medezeggenschapscommissie en uit de mededeling van het hoofd van de diensteenheid, bedoeld in artikel 30, eerste of tweede lid, dan wel na het hernieuwd overleg, bedoeld in artikel 30, derde lid, blijkt dat over de voorgenomen maatregel geen overeenstemming is bereikt.
In hoofdstuk 5 van de Procedureregel staat dat aan de militair een functie kan worden toegewezen waaraan de rang van kapitein is verbonden. De functie dient in het verlengde te liggen van de opgedane kennis en ervaring. De functie kan eerst worden toegewezen nadat de militair in de rang van eerste luitenant ten minste drie jaar een functie heeft vervuld in het betreffende taakveld.

Voetnoten

1.Uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3520
2.Uitspraak van 20 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2979
3.Uitspraak van 26 april 2018, ECLI:CRVB:2018:1314