In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een huurder van een woning, en de burgemeester van Gouda. De burgemeester had op 7 juni 2019 besloten om de woning van eiseres voor de duur van zes maanden te sluiten vanwege de aangetroffen drugs en wapens in de woning van haar minderjarige zoon. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 19 november 2018 de woning van eiseres doorzocht en daarbij een aanzienlijke hoeveelheid drugs en wapens heeft aangetroffen. De burgemeester heeft de sluiting van de woning gemotiveerd door te stellen dat er voldoende aanwijzingen waren voor drugshandel in georganiseerd verband vanuit de woning. Eiseres betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten, omdat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van haar zoon.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot de sluiting van de woning heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat eiseres procesbelang had bij de beoordeling van het beroep, ondanks het feit dat de sluiting inmiddels was opgeheven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te beschermen, maar dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar zoon.