ECLI:NL:RBDHA:2021:3713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/5970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoeging voor verblijfsrecht als au pair en verblijf bij partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. [eiser], en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. J.M. Stevers en H.J. Spiegelenberg. De zaak betreft de intrekking van een voor een toevoeging vastgestelde vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had in twee procedures bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst rechtsbijstand verleend aan een au pair, die haar verblijfsvergunning wilde behouden, en aan dezelfde au pair die een verblijfsvergunning bij haar partner wilde aanvragen. De Raad voor Rechtsbijstand stelde dat beide procedures hetzelfde rechtsbelang hadden, wat eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van hetzelfde rechtsbelang, omdat de doelstellingen van de procedures wezenlijk verschilden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, verklaarde het bezwaar van eiser gegrond en herstelde de intrekking van de vergoeding. Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

mr. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Stevers),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: H.J. Spiegelenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de voor een toevoeging vastgestelde vergoeding ingetrokken.
Bij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 31 maart 2021 via een Skypeverbinding. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder waren er.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in zijn hoedanigheid van advocaat [A] ( [A] ) in twee bezwaarprocedures bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst bijgestaan. De eerste procedure ging om de intrekking met terugwerkende kracht van een verleende verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘uitwisseling’ (au pair). Verweerder heeft voor die procedure een toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer 1] verstrekt. De tweede procedure ging om de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de beperking ‘uitwisseling’ naar de beperking ‘verblijf bij partner’. Ook voor die procedure heeft verweerder een toevoeging verstrekt (kenmerk [toevoegingsnummer 2] ). Beide toevoegingen zijn verstrekt in het kader van een High Trust-convenant dat het advocatenkantoor van eiser met verweerder heeft gesloten.
2. Verweerder heeft de voor toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer 2] vastgestelde vergoeding ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze intrekking gehandhaafd. Uit een steekproefsgewijze controle achteraf is volgens verweerder gebleken dat in beide procedures sprake was van hetzelfde rechtsbelang dan wel van belangen die zo nauw met elkaar samenhingen dat een zelfstandig rechtsbelang niet aan de orde was. Het belang van beide procedures was immers het behouden van rechtmatig verblijf bij de partner van [A] . Verder liepen beide procedures bij dezelfde instantie.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiser is het niet met verweerder eens. Volgens hem heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat in beide procedures sprake was van hetzelfde rechtsbelang. Daartoe voert hij onder meer aan dat [A] met de eerste procedure haar verblijfsvergunning als au pair wilde behouden. Met de tweede procedure wilde [A] juist een vergunning voor verblijf bij haar partner verkrijgen.
5. Verweerder stelt dat [A] beide procedures is gestart met als doel het behouden en voortzetten van rechtmatig verblijf bij haar partner. Gebleken is immers dat zij om die reden naar Nederland is gekomen. Volgens verweerder is dus wel sprake van hetzelfde rechtsbelang.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beoordelingskader
6. De rechtbank leidt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende af. In geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, worden in beginsel meer toevoegingen verstrekt. Als er slechts één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij bij meer dan één instantie een procedure loopt. Het gaat dus in de eerste plaats om de vraag of een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verstrekt. Pas als daarvan sprake is, moet worden bezien of de procedures bij meer dan één instantie lopen. [1]
7. Verweerder is in zijn werkinstructie ‘Bereik’ nader ingegaan op het begrip rechtsbelang. In paragraaf 1.2 van deze instructie staat dat het doel en het beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand bepalend zijn voor de afbakening van dit begrip. Gelet hierop vindt de rechtbank de discussie tussen partijen op zitting over de reden waarom [A] naar Nederland zou zijn gekomen, wat daarvan ook zij, niet relevant.
Toepassing van het beoordelingskader
8. Vaststaat dat de eerste procedure was gericht tegen de intrekking van een verleende verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘uitwisseling’ (au pair). In het bezwaarschrift tegen die intrekking heeft eiser namens [A] onder meer bepleit dat zij wel voldeed aan de verwachtingen van een au pair, namelijk: deelnemen aan het dagelijks leven in het gastgezin, daaraan een bijdrage leveren en kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving. De rechtbank leidt hieruit af dat het doel en het beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand was dat [A] haar in het verleden toegekende, maar ingetrokken verblijfsrecht op basis van deze specifieke verblijfsvergunning zou herkrijgen.
9. Verder geldt dat de tweede procedure was gericht tegen de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de beperking ‘uitwisseling’ naar ‘verblijf bij partner’. Doel en beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand was dus dat [A] een verblijfsrecht zou verkrijgen op basis van deze specifieke verblijfvergunning. Van het behouden en voortzetten van rechtmatig verblijf bij de partner, waar verweerder van uitgaat, kan dus al hierom geen sprake zijn.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat in beide procedures sprake was van hetzelfde rechtsbelang. Evenmin kan worden gezegd dat beide procedures nauw met elkaar verweven waren. De rechtbank betrekt hierbij dat niet alleen het juridisch kader verschilde, maar ook het feitencomplex. Verweerder heeft de toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer 2] dus niet op deze grond mogen intrekken. De beroepsgrond slaagt. Op wat eiser verder nog heeft aangevoerd, hoeft de rechtbank niet in te gaan.
Conclusies
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zij voorziet zelf in de zaak door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen.
12. Verweerder moet het griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank zal verweerder ook veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Dat de gemachtigde van eiser een kantoorgenoot van hem is die ook advocaat is, laat onverlet dat deze zich beroepsmatig heeft beziggehouden met het voeren van de beroepsprocedure. De verleende rechtsbijstand komt dan ook in beginsel voor vergoeding in aanmerking. [2] De rechtbank heeft geen reden om hiervan af te wijken. Zij komt uit op 2 punten (1 voor het beroepschrift en 1 voor de zitting) met een waarde van € 534,- per punt en wegingsfactor 1. De rechtbank kent dus € 1.068,- toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Wet op de rechtsbijstand

[..]
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
[..]
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;
[..].
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Werkinstructie ‘Bereik’

Paragraaf 1.2
[..] Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat. Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend.

Voetnoten

1.Zie bijv. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3343) en van 8 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:26).
2.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3129.