De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle belangen kenbaar in zijn besluitvorming heeft betrokken. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het zwaarder laten wegen van het algemeen belang in eisers geval een ‘fair balance’ is als in 7.1 bedoeld. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser in 1979 in Djibouti is geboren en dat hij op onbekende datum naar Nederland is gekomen in het kader van gezinshereniging met zijn ouder(s). Verweerder gaat ervan uit dat eiser vanaf 13 januari 1993 in Nederland verblijft. Hij verblijft daarmee al zevenentwintig jaren in Nederland. Zijn privéleven speelt zich in Nederland af. Eiser is wegens het plegen van zesentwintig misdrijven onherroepelijk veroordeeld, waarbij het ook gaat om zeer ernstige geweldsmisdrijven, waaronder twee keer poging tot doodslag. Daarbij heeft eiser meerdere keren de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers ernstig geschonden. Op 10 december 2019 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden vanwege een poging tot zware mishandeling. In totaal heeft eiser meer dan tien jaar gevangenisstraf opgelegd gekregen. Verweerder heeft ook in aanmerking genomen dat de ernst van de gepleegde misdrijven in de loop van de jaren niet minder is geworden.
Ten aanzien van de tijd die is verstreken sinds de misdrijven en het gedrag van eiser gedurende die tijd heeft verweerder terecht overwogen dat eiser al jaren wist dat hij vanwege het plegen van misdrijven zijn verblijfsvergunning zou kunnen kwijtraken.
Toch is hij daarmee doorgegaan. Op 15 november 2012 heeft de Korpschef aan verweerder een voorstel gedaan om eisers verblijfsrecht te beëindigen en aan hem een inreisverbod op te leggen. In dat kader is hij op 6 november 2012 gehoord door de vreemdelingenpolitie. Eiser verbleef op dat moment in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) in Zwolle. Deze procedure is geëindigd met de brief van verweerder van 3 juni 2014, waarin staat dat eisers verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken wegens medische redenen. Bij beschikking van 20 juli 2017 is een rechterlijke machtiging verleend om eiser verder te laten verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Vervolgens is eiser op 28 maart 2019 opnieuw door de strafrechter veroordeeld wegens diefstal, het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en mishandeling, gepleegd op 15 december 2018 en 22 december 2018. Hierop heeft verweerder op 11 juli 2019 opnieuw een voornemen uitgebracht, dat per aangetekende post is toegezonden aan het laatst bekende adres van eiser. Eiser heeft dit voornemen niet ontvangen, waarschijnlijk omdat hij ten tijde van het voornemen al was uitgeschreven van dat adres en hij verweerder niet op de hoogte had gesteld van een adreswijziging.
Op 10 december 2019 is eiser opnieuw door de strafrechter veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf wegens het plegen van een poging tot zware mishandeling op 20 juli 2019 in Eindhoven. Deze veroordeling is onherroepelijk.
In de periode na het delict van 20 juli 2019 heeft eiser in de gevangenis gezeten en na het primaire besluit van 7 augustus 2019 (uitgereikt op 7 september 2019) is hij in vreemdelingenbewaring gesteld. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar van
12 december 2019 blijkt dat hij in detentiecentrum Rotterdam op de Extra Zorg Afdeling verbleef. Eiser heeft vanaf 8 september 2019 tot 26 november 2019 in vreemdelingen-bewaring verbleven. Uit informatie van GGzE Crisis Care van 3 december 2019 blijkt voorts dat ‘heden geen evident psychotisch beeld aanwezig [is]’. Ook blijkt uit deze brief dat sprake is van misbruik van middelen (heroïne en cocaïne) en dat het gebruik van deze middelen mogelijk psychotische klachten geeft. Tijdens de hoorzitting in bezwaar van 12 december 2019 heeft eiser verklaard dat hij weer drugs (cocaïne, heroïne en pilletjes) gebruikt. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gebleken van een bestendige positieve gedragsverandering, stelt verweerder niet ten onrechte dat niet valt uit te sluiten dat eiser opnieuw zeer ernstige misdrijven zal plegen.
Op pagina’s 8, 9 en 10 van het bestreden besluit heeft verweerder eisers sociale en culturele banden met Nederland en Djibouti kenbaar in de beoordeling betrokken. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser een jongere broer ([naam]) heeft in Nederland waarmee hij contact zegt te hebben. Tijdens de hoorzitting in bezwaar van 12 december 2019 heeft hij verklaard dat hij met zijn jongere broer praat, maar dat dit niet diepgaand is. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser in 2018 en 2019 respectievelijk 1517 uren en 826 uren heeft gewerkt voor uitzendbureaus, waardoor hij een bepaalde band met Nederland heeft opgebouwd. Een vaste werkkring heeft hij echter niet. Eiser neemt ook niet deel aan verenigingsleven en is ook geen (actief) lid van een organisatie. Niet ten onrechte stelt verweerder daarom dat eiser zijn sociale banden met Nederland, zoals die met zijn jongere broer, ook met moderne communicatiemiddelen vanuit Djibouti kan voortzetten. Eiser heeft de laatste jaren in Nederland gewerkt en er is geen reden waarom hij dit niet ook in Djibouti zou kunnen doen. Niet is betwist dat eiser bekend is met de talen en de sociale en culturele gewoonten van Djibouti. Dat eiser geen sociaal vangnet heeft in Djibouti en dat de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) hem om die reden niet heeft willen begeleiden bij terugkeer, maakt het voorgaande niet anders al omdat eiser dat niet heeft onderbouwd.
Ten aanzien van het inreisverbod
8. Eiser voert aan dat zijn persoonlijke gedragingen geen daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Hij kan zich daarom niet verenigen met het feit dat aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar is opgelegd. Dit betoog slaagt niet.