7.1Eiser heeft in zijn vrije relaas verklaard dat hij rond zijn 17e/18e jaar is begonnen met het lezen van de bijbel. Op p. 6 van het nader gehoor heeft hij verklaard dat het proces van lezen en verdiepen zo’n anderhalf jaar tot twee jaar heeft geduurd. Naar verweerder terecht stelt strookt deze verklaring niet met eisers eerdere verklaring dat hij rond zijn 17e/18e jaar is begonnen met het lezen van de bijbel en pas in 2004 (toen eiser ongeveer 24 jaar oud was) is gedoopt. Deze verklaringen van eiser stroken bovendien niet met zijn verklaring op p.13 van het aanvullend gehoor, dat hij toen hij 17/18 jaar was wel wat had gelezen, maar dat hij in Maleisië de bijbel dieper (begrijpelijk en goed) ging lezen. Verweerder heeft het ook opmerkelijk kunnen achten dat eiser heeft verklaard dat hij zich in 2004, tien dagen voor zijn vertrek naar Maleisië, heeft laten dopen, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij zich pas daarna verder is gaan verdiepen in zijn gestelde nieuwe geloof en dat hij zich sinds 2008 bekeerd voelde. Eisers verklaring in zijn zienswijze dat hij al wel bekeerd was in Pakistan, maar dat het een doorlopend proces was, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, reeds nu eiser dit niet nader heeft toegelicht. Nu eiser - in dit licht - niet nader heeft toegelicht waarom verweerder zijn verklaringen omtrent het moment van bekering niet als vaag, summier en wisselend heeft kunnen aanmerken, kan zijn betoog niet slagen.
8. Eisers verklaringen over de doop in Pakistan heeft verweerder eveneens vaag en summier kunnen achten. Het standpunt van verweerder, als weergegeven op p. 7, tweede alinea, van het voornemen acht de rechtbank voldoende gemotiveerd. Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser enkel in algemeenheden en oppervlakkigheden
verklaart over hetgeen hem zo aantrekt in het christendom en wat hij miste in
de islam. Eisers stelling dat het voor hem van essentieel belang is dat je in het ene geloof gedood mag worden en in het andere niet en dat hij een goed christen probeert te zijn en van iedereen wil houden en liefhebben, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten als toelichting op zijn bekering tot het christendom aangezien een dergelijke levensinstelling niet exclusief is voorbehouden aan christenen en deze verklaringen ook niet betekenen dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overweging en een oprechte bekering. Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat de verklaringen van eiser over de drie-eenheid (op p. 12 van het nader gehoor) grotendeels zijn ontleend aan het jodendom en niet aan het christendom. Eisers verklaring dat hij niet zoveel verschil ziet tussen het jodendom en het christendom heeft verweerder opmerkelijk kunnen achten, omdat het als algemeen bekend mag worden beschouwd dat dit twee verschillende godsdiensten zijn met hun eigen overtuigingen, boeken, profeten, gebedshuizen, rituelen en geschiedenis. Ook hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dat hij bekeerd is tot het christendom.
9. Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling uit de zienswijze, dat hij zich in retroperspectief afvraagt in hoeverre hij wel volledig bekeerd was in Pakistan, slaagt dit betoog evenmin. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren. Het is aan eiser om overtuigend te verklaren over zijn gestelde afvalligheid en bekering. Verweerder is niet gehouden om aanvullende verklaringen of een nadere duiding uit de zienswijze mee te nemen in de beoordeling, omdat eiser niet genoegzaam heeft uitgelegd waarom die verklaringen en duiding pas bij de zienswijze zijn gegeven en waarom dit niet al tijdens de gehoren is gedaan.
Nu eiser dat pas heeft gedaan (of heeft trachten te doen) nadat hij inzicht heeft verkregen in de beoordeling van verweerder, heeft dit betekenis voor de waarde die kan worden toegekend aan die aanvullende verklaringen.
10. Niet ten onrechte stelt verweerder dat eiser wisselend heeft verklaard over de contacten die eiser had met andere christenen in Pakistan. Verweerder heeft zijn standpunt hierover voldoende toegelicht op p.8 tweede alinea van het voornemen.
11. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers bezoeken aan Pakistan, in 2017, 2018 en 2019, afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde bekering. Deze bezoeken duiden er immers niet op dat eiser zich in een situatie bevond waarin internationale bescherming noodzakelijk was.
12. De beroepsgrond dat niet duidelijk is of door verweerder bij zijn beoordeling een bekeringscoördinator is geraadpleegd conform Werkinstructie 2019/18, heeft eiser ter zitting ingetrokken.
Problemen wegens behoren tot de Islamitische gemeenschap Jamaat-e-Akbari
13. Eiser voert aan dat hij zich niet heeft aangesloten bij deze Islamitische gemeenschap, maar dat hij het wel eens was met een aantal binnen deze gemeenschap heersende opvattingen. De door hem getoonde brief was een bevestiging van vriendschap.