ECLI:NL:RBDHA:2021:3686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
NL21.29
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en afvalligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Pakistaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde afvalligheid van eiser van de islam en zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig waren. Eiser had verklaard dat hij in een streng sjiitisch gezin was opgevoed en dat hij zich op 17 of 18-jarige leeftijd had bekeerd tot het christendom. Echter, de rechtbank vond dat eiser niet voldoende overtuigend had verklaard over de redenen en het proces van zijn bekering. De rechtbank merkte op dat eiser, gezien zijn achtergrond, had moeten kunnen uitleggen waarom hij zijn geloof had verlaten en dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk in gevaar zou komen bij terugkeer naar Pakistan. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en afvalligheid vaag en summier waren, en dat zijn eerdere bezoeken aan Pakistan afbreuk deden aan de geloofwaardigheid van zijn asielverhaal. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.29

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum eiser] . Naar eigen zeggen heeft hij tot 2004 in Pakistan gewoond. Toen is hij naar Maleisië gegaan. Eiser is vervolgens op 1 juni 2006 Nederland binnengekomen. Hij heeft hier in het kader van studie rechtmatig verbleven tot 1 september 2008. In 2009 is eiser uitgezet naar Spanje, alwaar hij een verblijfsrecht had. Op een onbekende datum is hij Nederland opnieuw binnengekomen. Tussen 2009 en 2012 heeft hij onrechtmatig in Nederland verbleven. Nadien heeft hij (procedureel) rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Bij beschikking van 19 februari 2020 is het aan eiser toegekende verblijfsrecht ingetrokken. Op 4 juli 2020 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is opgevoed in een streng sjiitisch gezin. Tot zijn 17e of 18e was hij sterk gelovig, zo deed hij mee aan zelfkastijding. Hij was 17 of 18 toen hij zich begon te verdiepen in het christendom. Door toespraken van geleerden, waarin ook verteld wordt over de andere boeken - de bijbel en de thora - en over het leven van Jezus, is eiser in aanraking gekomen met het christendom en is zijn nieuwsgierigheid hiervoor gewekt. Zijn broer had een bijbel in huis en eiser is begonnen met het lezen daarvan. Via christelijke vrienden heeft hij zich laten dopen. Tien dagen voor zijn vertrek uit Pakistan naar Maleisië in 2004 heeft dit in het geheim plaatsgevonden. In 2008, toen eiser al in Nederland was, heeft hij aan zijn familie verteld tot het christendom bekeerd te zijn. In 2017, 2018 en 2019 is eiser naar Pakistan gegaan om zijn zieke moeder te bezoeken. In januari 2019 was hij in Lahore en verbleef hij bij een vriend die behoort tot de gemeenschap Jamaat-e-Akbari. Eiser heeft een brief overgelegd van die vriend. Volgens eiser loopt hij gevaar omdat hij in verband wordt gebracht met deze groepering en omdat hij sinds 2019 openlijk actief is binnen een WhatsApp-groep en een YouTube-kanaal met de naam
Let’s see God. Eiser vreest bij terugkeer naar Pakistan te worden vermoord.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- afvalligheid;
- bekering tot het christendom;
- problemen wegens behoren tot de Islamitische gemeenschap Jamaat-e-Akbari;
- online-activiteiten in Nederland.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De andere elementen heeft verweerder ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond.
4. Alvorens in te gaan op de ongeloofwaardig geachte relevante elementen, voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet eerder asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser heeft hiervoor een verklaring gegeven en deze verklaring is herhaald in de zienswijze. Niet is gebleken hoe deze verklaring is meegewogen of waarom deze verklaring het standpunt van verweerder niet wijzigt. Aldus heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd waarom eiser is tegengeworpen dat hij niet eerder asiel heeft aangevraagd. Daarnaast handhaaft eiser zijn standpunt dat hij niet heeft gelogen over het bestaan van een dochter. Het feit dat hij niet over haar heeft verklaard, is ingegeven door een cultuurverschil.
4.1
Het betoog van eiser slaagt niet. Op de vraag waarom eiser niet eerder asiel heeft aangevraagd in Nederland heeft hij tijdens het nader gehoor (op p.18) het volgende verklaard:
“Eerst was ik hier als student, ik verklaar dit naar waarheid dat ik geen gebruik
wilde maken van het geloof voor andere doeleinden. Nu doe ik dat omdat ik
geen andere optie heb. Vandaar dat ik hier op een andere manier verblijf heb
gevraagd. Mijn haar was zwart, ik ben al 14 jaar hier, ik heb gestudeerd en
geëvangeliseerd, dit was de laatste uitweg. Als ik terugga ga ik dood, dit is dan
de uitweg”. Tijdens het aanvullend gehoor (op p. 18) verklaarde eiser naar aanleiding van deze vraag:
“Geloof wilde ik niet gebruiken om hier te mogen verblijven. Toen alle wegen waren gesloten had ik geen andere keus, ik gebruik dit nu als een reden voor een aanvraag.”In zijn zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij niet eerder de noodzaak voelde om asiel aan te vragen omdat hij al veilig in Nederland was en hij geen gebruik wilde maken van zijn bekering. Daarnaast had hij geen angst om teruggestuurd te worden.
Uit het voornemen blijkt dat verweerder de verklaring die eiser tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor heeft afgelegd, kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken.
Niet ten onrechte stelt verweerder dat het opmerkelijk is dat eiser pas op 4 juli 2020 een asielaanvraag heeft ingediend, terwijl hij al sinds 2006 in Nederland verbleef en hij naar eigen zeggen zijn bekering al in 2008 openbaar had gemaakt aan zijn familie en hij van 2009 tot 2012 illegaal in Nederland heeft verbleven. Gelet hierop heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de zienswijze geen andere invalshoek bevat dan de verklaringen die eiser reeds heeft afgelegd tijdens het nader gehoor en aanvullend gehoor. De rechtbank volgt dan ook niet de conclusie van eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hem is tegengeworpen dat hij niet eerder asiel heeft aangevraagd. Dat eiser zich niet eerder tot verweerder heeft gewend om asiel aan te vragen, duidt er niet op dat eiser zich in een situatie bevond waarin internationale bescherming noodzakelijk was en doet dan ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers asielwens.
Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij geen kinderen heeft. De verklaring van eiser dat hij vanwege culturele redenen heeft verklaard dat hij geen kinderen heeft, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Aan eiser is immers voorafgaand aan het aanmeldgehoor verteld dat hij volledig en naar waarheid moet verklaren. Bovendien heeft betrokkene tijdens een gehoor in 2015 ten overstaan van verweerder eveneens in eerste instantie gezwegen over het bestaan van zijn dochter, waarmee verweerder hem toen bovendien geconfronteerd heeft. Naar verweerder terecht stelt had het op de weg van eiser gelegen om naar waarheid te verklaren en desgewenst te nuanceren dat hij geen contact heeft met zijn dochter.
Afvalligheid
5. Eiser voert in de kern aan dat verweerder ten onrechte zijn afvalligheid ongeloofwaardig heeft geacht. Hij is van mening dat hij genoegzaam is ingegaan op - onder meer - zijn streng religieuze opvoeding, het lezen van de bijbel, zijn motieven voor zijn afvalligheid en het proces van wikken en wegen.
5.1
Hetgeen eiser hieromtrent heeft betoogd slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat van eiser mag worden verwacht dat hij concreet en gedetailleerd kan verklaren over het proces van en de redenen voor zijn afvalligheid, te meer nu hij afkomstig is uit een land waar afvalligheid strafbaar en maatschappelijk onacceptabel is. Juist van een vreemdeling die uit Pakistan komt, mag worden verwacht dat hij toereikende verklaringen kan afleggen over het proces van en de redenen voor zijn afkeer jegens de islam (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2072). Dit geldt temeer omdat eiser heeft verklaard (op p.9 van het nader gehoor) dat hij zou worden vermoord als hij zijn geloof zou verlaten, en hij ook kennis had van de islam. Hij was immers sterk gelovig en heeft de islam op intensieve wijze beleden (p. 13 van het nader gehoor). Zo heeft eiser verklaard dat hij aan zelfkastijdingen deed en dat hij een soort leider was van een groep van 6 à 7 honderd mensen die hij begeleidde bij deze martelingen (p. 4 van het aanvullend gehoor).
5.2
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn afvalligheid verklaard dat de koran ervoor is om de mensen te vernietigen maar dat de bijbel in het belang van de mens is en liefde geeft (p. 13 van het nader gehoor) en dat hij in de koran las over moorden en uithuwelijking van een jong meisje en dat de profeet meerdere vrouwen had en regelmatig brak met het vasten. Daarnaast heeft hij verklaard (op p.8 van het nader gehoor): “
Zoals ik zei heb ik de wetten gelezen, de leer van Jezus. De liefde in die leer en de verhalen heb ik allemaal vergeleken met het leven van Mohammed. Ik voelde me aangetrokken door het leven van Jezus. De bijbel heeft veel boeken, de islam ook. Ik heb ze niet allemaal gelezen in Pakistan. Maar ik heb wel vergelijkingen gemaakt en toen ik hier kwam heb ik me pas echt verdiept, in Mattheus, Johannes, de Handelingen”.
Verder heeft eiser (op p. 6 van het aanvullend gehoor) verklaard dat hij rond zijn 17e/18e jaar is begonnen met het lezen van de bijbel en dat hij hierover in het begin veel vragen had en dat hij daarna innerlijke rust heeft gekregen en dat het geloof hem meer liefde gaf en hij minder boos werd.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaringen vaag en summier zijn en dat deze van weinig diepgang getuigen. Niet ten onrechte stelt verweerder dat eiser met het enkel benoemen van eerdergenoemde redenen geen inzicht heeft gegeven in het proces van wikken en wegen dat er toe heeft geleid dat dat hij bereid was het geloof waarbinnen hij is opgegroeid de rug toe te keren. Dat het afvallen van de islam en de bekering tot het christendom voor eiser een geleidelijk proces zou zijn geweest, ontslaat hem niet van de verplichting over dit proces overtuigend te verklaren. Niet blijkt dat eiser heeft nagedacht over de te verwachten negatieve gevolgen van het afvallen van de islam. Juist nu eiser uit Pakistan komt, waar afvalligheid strafbaar en maatschappelijk onacceptabel is, mag dit wel van hem worden verwacht. Te meer ook nu eiser verklaart dat zijn ouders streng religieus zijn. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij tot aan zijn vertrek mee heeft gedaan aan de zelfkastijdingen. Niet ten onrechte stelt verweerder dat hieruit niet blijkt van een afkalvend geloof. Dat eiser zelfkastijding niet leuk vond maar dat hij fanatiek bleef in het islamitische geloof en daarin geen stapje terug wilde om geen argwaan te wekken, doet hieraan niet af, reeds nu dit niet maakt dat verweerder de gestelde afvalligheid aannemelijk heeft hoeven achten.
Bekering
6. Eiser is ook voor wat betreft de bekering van mening dat verweerder zijn verklaringen hierover ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser voert aan dat hij op het moment dat hij nog in Pakistan was niet wist hoe erg de gevolgen waren als iemand zich zou bekeren. Achteraf weet hij dit wel. Eiser wijst erop dat hij dit in zijn gehoren heeft verklaard en dat dit ook is herhaald in de zienswijze. Eiser heeft dus niet tegenstrijdig hierover verklaard. Hoe hij hierover heeft verklaard is afhankelijk in welke periode van zijn leven hij zat. De verschillende passages in het voornemen waarover tegenstrijdigheden wordt gesproken worden dan ook flink uit hun context getrokken. Eiser heeft niet wisselend verklaard; hij wordt opnieuw niet goed door verweerder begrepen.
6.1
Dit betoog slaagt niet. Tijdens het nader gehoor (p. 7) heeft eiser verklaard dat het voor degenen die zich bekeren vanuit de islam gevaarlijk is. Eiser heeft ook verklaard (op p. 3 van het aanvullend gehoor) dat dat zijn ouders iemand die is bekeerd wel willen vermoorden, levend verbranden of levend begraven. Op p. 7 van het aanvullend gehoor verklaart eiser dat het bekeren tot een ander geloof strafbaar is en dat niet alleen zijn ouders maar alle ouders daar streng tegen zullen optreden. Ook heeft hij verklaard in Pakistan in het geheim gedoopt te zijn. Terecht stelt verweerder dat deze verklaringen haaks staan op de verklaring van eiser (op p. 8 van het nader gehoor) dat hij geen idee had dat het gevaarlijke gevolgen zou hebben, omdat hij over de islam had gelezen en de bijbel had gelezen. Niet ten onrechte stelt verweerder ook dat van eiser, die stelt te zijn opgegroeid in een streng islamitisch gezin in Pakistan en die tot aan zijn vertrek fanatiek bleef in de uitoefening van zijn geloof, mag worden verwacht dat hij op de hoogte was van hoe er in zijn land tegen afvalligen dan wel bekeerlingen wordt aangekeken. Dat, zoals eiser stelt, hij dit inzicht pas later heeft gekregen en zijn verklaringen niet wisselend of tegenstrijdig zijn geweest, heeft verweerder daarom niet aannemelijk hoeven achten.
7. Eiser betoogt dat hij evenmin vaag, summier en wisselend heeft verklaard omtrent het moment van zijn bekering. Ook dit betoog slaagt niet.
7.1
Eiser heeft in zijn vrije relaas verklaard dat hij rond zijn 17e/18e jaar is begonnen met het lezen van de bijbel. Op p. 6 van het nader gehoor heeft hij verklaard dat het proces van lezen en verdiepen zo’n anderhalf jaar tot twee jaar heeft geduurd. Naar verweerder terecht stelt strookt deze verklaring niet met eisers eerdere verklaring dat hij rond zijn 17e/18e jaar is begonnen met het lezen van de bijbel en pas in 2004 (toen eiser ongeveer 24 jaar oud was) is gedoopt. Deze verklaringen van eiser stroken bovendien niet met zijn verklaring op p.13 van het aanvullend gehoor, dat hij toen hij 17/18 jaar was wel wat had gelezen, maar dat hij in Maleisië de bijbel dieper (begrijpelijk en goed) ging lezen. Verweerder heeft het ook opmerkelijk kunnen achten dat eiser heeft verklaard dat hij zich in 2004, tien dagen voor zijn vertrek naar Maleisië, heeft laten dopen, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij zich pas daarna verder is gaan verdiepen in zijn gestelde nieuwe geloof en dat hij zich sinds 2008 bekeerd voelde. Eisers verklaring in zijn zienswijze dat hij al wel bekeerd was in Pakistan, maar dat het een doorlopend proces was, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, reeds nu eiser dit niet nader heeft toegelicht. Nu eiser - in dit licht - niet nader heeft toegelicht waarom verweerder zijn verklaringen omtrent het moment van bekering niet als vaag, summier en wisselend heeft kunnen aanmerken, kan zijn betoog niet slagen.
8. Eisers verklaringen over de doop in Pakistan heeft verweerder eveneens vaag en summier kunnen achten. Het standpunt van verweerder, als weergegeven op p. 7, tweede alinea, van het voornemen acht de rechtbank voldoende gemotiveerd. Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser enkel in algemeenheden en oppervlakkigheden
verklaart over hetgeen hem zo aantrekt in het christendom en wat hij miste in
de islam. Eisers stelling dat het voor hem van essentieel belang is dat je in het ene geloof gedood mag worden en in het andere niet en dat hij een goed christen probeert te zijn en van iedereen wil houden en liefhebben, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten als toelichting op zijn bekering tot het christendom aangezien een dergelijke levensinstelling niet exclusief is voorbehouden aan christenen en deze verklaringen ook niet betekenen dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overweging en een oprechte bekering. Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat de verklaringen van eiser over de drie-eenheid (op p. 12 van het nader gehoor) grotendeels zijn ontleend aan het jodendom en niet aan het christendom. Eisers verklaring dat hij niet zoveel verschil ziet tussen het jodendom en het christendom heeft verweerder opmerkelijk kunnen achten, omdat het als algemeen bekend mag worden beschouwd dat dit twee verschillende godsdiensten zijn met hun eigen overtuigingen, boeken, profeten, gebedshuizen, rituelen en geschiedenis. Ook hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dat hij bekeerd is tot het christendom.
9. Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling uit de zienswijze, dat hij zich in retroperspectief afvraagt in hoeverre hij wel volledig bekeerd was in Pakistan, slaagt dit betoog evenmin. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren. Het is aan eiser om overtuigend te verklaren over zijn gestelde afvalligheid en bekering. Verweerder is niet gehouden om aanvullende verklaringen of een nadere duiding uit de zienswijze mee te nemen in de beoordeling, omdat eiser niet genoegzaam heeft uitgelegd waarom die verklaringen en duiding pas bij de zienswijze zijn gegeven en waarom dit niet al tijdens de gehoren is gedaan.
Nu eiser dat pas heeft gedaan (of heeft trachten te doen) nadat hij inzicht heeft verkregen in de beoordeling van verweerder, heeft dit betekenis voor de waarde die kan worden toegekend aan die aanvullende verklaringen.
10. Niet ten onrechte stelt verweerder dat eiser wisselend heeft verklaard over de contacten die eiser had met andere christenen in Pakistan. Verweerder heeft zijn standpunt hierover voldoende toegelicht op p.8 tweede alinea van het voornemen.
11. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers bezoeken aan Pakistan, in 2017, 2018 en 2019, afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde bekering. Deze bezoeken duiden er immers niet op dat eiser zich in een situatie bevond waarin internationale bescherming noodzakelijk was.
Bekeringscoördinator
12. De beroepsgrond dat niet duidelijk is of door verweerder bij zijn beoordeling een bekeringscoördinator is geraadpleegd conform Werkinstructie 2019/18, heeft eiser ter zitting ingetrokken.
Problemen wegens behoren tot de Islamitische gemeenschap Jamaat-e-Akbari
13. Eiser voert aan dat hij zich niet heeft aangesloten bij deze Islamitische gemeenschap, maar dat hij het wel eens was met een aantal binnen deze gemeenschap heersende opvattingen. De door hem getoonde brief was een bevestiging van vriendschap.
13.1
Niet in geschil is dat de brief op eisers verzoek is opgesteld. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wat eiser met deze beroepsgrond beoogt, stelt verweerder niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eiser tijdens zijn verblijf in Pakistan het risico zou lopen om zich aan te sluiten bij een organisatie dan wel bij slechts twee van hun opvattingen, waarvan hij weet dat dit voor hem gevaar oplevert, temeer nu hij al gevaar zou lopen vanwege zijn gestelde bekering. Evenmin valt in te zien waarom eiser zelf een verklaring zou opvragen nu hij eveneens heeft verklaard dat dit gevaar voor hem (en de schrijver van de brief) zou opleveren. Niet ten onrechte stelt verweerder dat eisers motief om door deze gemeenschap een verklaring over hem te laten opstellen niet lijkt te zijn ingegeven door een innerlijke en
oprechte overtuiging maar eerder door de intentie zich in een gunstiger verblijfsrechtelijke positie te manoeuvreren.
(Online) activiteiten in Nederland
14. Voor zover eiser aanvoert dat hij actief is op Facebook en binnen whatsappgroepen, binnen kerkgemeenschappen en dat hij zich (nogmaals) heeft laten dopen, overweegt de rechtbank als volgt. Uitgangspunt is dat eiser ten overstaan van verweerder overtuigende verklaringen dient af te leggen over zijn afkeer van de islam en bekering tot het christendom, en dan met name over zijn motieven voor en het proces van deze afkeer en bekering. Zoals hiervoor is overwogen, kan verweerder worden gevolgd in zijn motivering dat eiser daarin niet is geslaagd. Aan de wijze waarop iemand zich (vervolgens) profileert op Facebook, in chatgesprekken of binnen kerkgemeenschappen kan geen doorslaggevende betekenis toekomen op het moment dat eisers verklaringen met betrekking tot zijn afvalligheid en bekering, integraal bezien, niet overtuigend zijn. Verweerder heeft deze aspecten daarom van onvoldoende gewicht kunnen achten. Een herinnering aan een doop en/of overige bewijzen van een doop zijn daarnaast op zichzelf onvoldoende om een bekering geloofwaardig te achten. Hetzelfde geldt voor de in beroep overgelegde verklaringen van stichting ECHO en van de Pakistaanse Urdu Gemeente. Bovendien mag verweerder, gelet op de ongeloofwaardig geachte bekering, van eiser vergen dat hij dingen die hij op internet heeft geplaatst en die bij terugkeer problemen zouden kunnen opleveren, weer verwijdert (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336).
15. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
16. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
17. Het beroep is ongegrond. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.