ECLI:NL:RBDHA:2021:3602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
NL21.3327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens internationale bescherming in Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een statushouder uit Spanje, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die van Jemenitische nationaliteit is, in Spanje internationale bescherming geniet, waardoor zijn aanvraag in Nederland niet ontvankelijk is. De eiser had op 18 november 2020 zijn asielaanvraag ingediend, nadat hij op 15 november 2020 vanuit Spanje naar Nederland was gereisd. De Spaanse autoriteiten hadden hem vanaf 10 november 2020 een beschermingsstatus verleend, wat de basis vormde voor de niet-ontvankelijk verklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Spanje in een situatie van verregaande materiële deprivatie zou komen te verkeren. De rechtbank verwees naar de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit volgt dat een statushouder in principe kan terugkeren naar het land waar hij internationale bescherming geniet. De eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van zijn beschermingsstatus in Spanje en dat hij vanwege zijn psychische klachten niet in staat zou zijn om zijn rechten als statushouder te effectueren. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij in Spanje internationale bescherming geniet. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier, en werd openbaar gemaakt op 13 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Akhiat),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. E. Slutzky).

ProcesverloopBij besluit van 5 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3328, plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, door middel van een videoverbinding. Als tolk is verschenen Y. Jawad, ook door middel van een videoverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1993.
2. Eiser heeft op 18 november 2020 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij op 15 november 2020 vanuit Spanje is vertrokken en op 17 november 2020 Nederland is ingereisd.
3. Verweerder heeft de Spaanse autoriteiten verzocht eiser op grond van de Dublinverordening terug te nemen. Bij brief van 15 februari 2021 hebben de Spaanse autoriteiten verweerder medegedeeld dat zij aan eiser vanaf 10 november 2020 internationale bescherming (subsidiary protection status) hebben verleend.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw 2000), omdat eiser in Spanje internationale bescherming geniet.
5. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat weergegeven, aangevoerd dat hij niet wist dat hij de laatste vijf dagen van zijn verblijf in Spanje een beschermingsstatus genoot. Verweerder gaat ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Toen eiser in Spanje verbleef, heeft Spanje zich jegens hem niet aan haar verdragsverplichtingen gehouden. De specifieke ervaringen van eiser in Spanje, in combinatie met wat uit algemene bronnen over de behandeling van migranten in Spanje bekend is, geven de verwachting dat eiser bij terugkeer wederom in een staat van verregaande materiële deprivatie terecht zal komen die in zijn geval ook vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid neerkomt op een risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Van eiser kan vanwege zijn psychische klachten niet verwacht worden dat hij in Spanje zijn rechten van statushouder effectueert. Eiser kan dus zonder garanties dat hij toegang zal krijgen tot medische behandeling, niet naar Spanje terugkeren. Op zijn minst moet verweerder een onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) laten verrichten naar of en zo ja op welke manier vertrek naar Spanje verantwoord zou zijn.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Eiser betwist niet dat de Spaanse autoriteiten hem vanaf 10 november 2020 een beschermingsstatus hebben verleend.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795), volgt dat alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, sprake is van een zodanige band met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan. Gelet op de door Spanje aan eiser verleende internationale bescherming, is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), op grond van welk artikel verweerder tot niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag overgaat.
6.3.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Spanje ten aanzien van hem haar verdragsverplichtingen niet naleeft en dat er dus niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit de door eiser aangehaalde informatie uit algemene bronnen volgt niet dat de situatie in Spanje voor statushouders zodanig slecht is dat sprake is van een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Dat statushouders in Spanje tegen bepaalde obstakels aan kunnen lopen, is daartoe onvoldoende. Hierbij is van belang dat uit het AIDA-rapport 2019, update April 2020 (pagina 116) blijkt dat statushouders onder dezelfde voorwaarden als Spaanse onderdanen toegang hebben tot sociale bijstand en dat er NGO’s zijn die voor statushouders kunnen bemiddelen bij huisvesting (pagina 115). Met betrekking tot de medische zorg blijkt (pagina 116 in samenhang gelezen met pagina 83) dat statushouders (en asielzoekers) volgens de wet volledig toegang tot de medische zorg in Spanje hebben. Weliswaar is daarbij vermeld (pagina 83) dat er geen gespecialiseerde medische centra zijn voor slachtoffers van “severe violations and abuses like the ones faced by asylum seekers escaping war, indiscriminate violence or torture”, maar er is wel toegang tot psychologische en psychiatrische zorg en “there are different NGOs in charge of places for asylum seekers with mental health needs”.
Niet is gebleken dat eiser zich bij terugkeer, zo nodig, niet tot een van de voornoemde NGO’s kan wenden.
De verwijzing in de zienswijze naar ‘pagina 53 en verder’ van het rapport, waar (op pagina 54) is vermeld dat er geen mechanisme is om kwetsbare asielzoekers te herkennen, treft geen doel omdat deze informatie betrekking heeft op de asielprocedure in Spanje, terwijl eiser als statushouder niet daaronder valt, maar dezelfde rechten als Spaanse onderdanen heeft. Uit het rapport valt niet af te leiden dat voor statushouders er niet voldoende medische voorzieningen zijn.
Het door eiser overgelegde artikel uit The Independent van 4 september 2020 getiteld “Syrian asylum seekers left on streets in Spain after being deported by UK” en het artikel van Human Rights Watch van november 2020 “Spain: Respect Rights of People Arriving by Sea to Canary Islands”, leiden niet tot een ander oordeel, omdat, zoals hiervoor is overwogen, eiser statushouder is en niet in de situatie van asielzoekers, waarover de voornoemde artikelen gaan, verkeert.
6.4.
Zelfs als van de juistheid van de door eiser gestelde negatieve ervaringen in Spanje wordt uitgegaan, betekent dit niet dat eiser ook thans als statushouder dezelfde problemen zal ervaren bij terugkeer naar Spanje. Van eiser mag als statushouder worden verwacht dat hij zelf inspanningen verricht om zijn situatie te verbeteren en zich bij voorkomende problemen te wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Dat van eiser gelet op zijn psychische klachten dit niet kan worden gevergd, is niet aannemelijk gemaakt. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de (hogere) Spaanse autoriteiten niet in staat of niet welwillend zouden zijn om eiser in zijn hoedanigheid van statushouder te helpen.
6.5.
Voor zover eiser moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet op de hoogte was van de aan hem verleende status in Spanje, en verweerder hem dus ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij in Spanje geen gebruik heeft gemaakt van zijn rechten van statushouder, neemt dit niet weg dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij terugkeer naar Spanje zijn rechten niet zal kunnen effectueren.
6.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Spanje sprake is van een gebrek aan sociale ondersteuning dat tot gevolg heeft dat eiser als statushouder door zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie (als bedoeld in de arresten van het Hof van Justitie van
19 maart 2019 Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, en Ibrahim tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:219). Dat zo’n situatie zal plaatsvinden, blijkt ook niet uit de overgelegde medische stukken. Verweerder heeft in dit verband terecht erop gewezen dat Spanje dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht eventuele medische problemen van eiser goed te kunnen behandelen. Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit niet expliciet overwogen dat eiser niet als een kwetsbare vreemdeling wordt aangemerkt, maar verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje ervan uitgaat dat ook kwetsbare vreemdelingen die statushouders zijn noodzakelijke medische zorg in Spanje zullen krijgen. Dat dit voor eiser, nadat hij zich bij de autoriteiten en daartoe gespecialiseerde instellingen in Spanje voor het ontvangen van medische zorg aanmeldt – niet mogelijk zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Gezien het vorenstaande kan de stelling van eiser dat hij zonder het verkrijgen van aanvullende garanties van de Spaanse autoriteiten niet de noodzakelijke medische zorg zal krijgen, niet slagen.
6.7.
Verweerder is ten slotte niet gehouden om bij het niet-ontvankelijk verklaren van een asielaanvraag zoals in deze zaak aan de orde is, ambtshalve te beoordelen of er een reden bestaat voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 (uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:996). Eiser kan daartoe een afzonderlijk aanvraag indienen. Verweerder hoefde dan ook het BMA niet om een medische beoordeling naar de psychische gesteldheid van eiser te vragen en evenmin te onderzoeken of deze gesteldheid in de weg staat aan vertrek van eiser naar Spanje (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1203).
7. Gezien het vorenstaande is de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Spanje internationale bescherming geniet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.