ECLI:NL:RBDHA:2021:3530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen en verzekeringsplicht voor ingezetenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een AOW-pensioen aan eiseres, die in Suriname woonde. Eiseres, geboren in 1952, heeft in Suriname gewoond tot haar vertrek naar Nederland in 2000 en heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen in 2001. In 2018 heeft zij een AOW-pensioen aangevraagd, waarop verweerder haar een voorlopig pensioen van 36% van het maximale pensioen heeft toegekend. Eiseres was het niet eens met de beslissing van verweerder, die haar niet als ingezetene beschouwde voor de AOW in de periode dat zij in Suriname woonde, en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 5 december 2019, waarin het primaire besluit werd gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 1 september 1968 tot 25 november 1975 in Suriname woonde en dat deze periode niet is meegenomen in de berekening van haar AOW-rechten. De rechtbank heeft overwogen dat volgens de geldende wetgeving en rechtspraak, wonen in Suriname niet gelijkgesteld kan worden met wonen in Nederland. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder het beroep op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en het IVBPR, verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres in de periode dat zij in Suriname woonde niet als ingezetene kon worden aangemerkt en dus niet verzekerd was voor de AOW.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 4 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf april 2019 een definitief ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van € 412,75 per maand en bepaald dat eiseres een bedrag van € 885,63 aan te weinig ontvangen AOW-pensioen over de periode van september 2018 tot en met maart 2019 ontvangt.
In het besluit van 5 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is op [geboortedag] 1952 geboren in Suriname. Zij heeft in Suriname gewoond tot haar vertrek naar Nederland op 30 oktober 2000. Eiseres heeft op 25 april 2001 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Zij heeft op 18 mei 2018 een AOW-pensioen aangevraagd.
1.2
Bij besluit van 15 juni 2018 heeft verweerder eiseres een voorlopig AOW-pensioen toegekend van 36% van het maximale pensioen. Bij besluit op bezwaar van 26 maart 2019 heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Bij uitspraak van deze rechtbank van 7 februari 2020 is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder vanaf april 2019 een definitief AOW-pensioen van € 412,75 per maand aan eiseres toegekend en bepaald dat eiseres een bedrag van € 885,63 aan te weinig ontvangen AOW-pensioen over de periode van september 2018 tot en met maart 2019 ontvangt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres recht heeft op 36% van het maximale AOW-pensioen. Eiseres is niet verzekerd geacht van 1 september 1968 tot en met 30 oktober 2000. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres tot en met 30 oktober 2000 niet in Nederland woonachtig was en daarom niet verzekerd was voor de AOW. Wonen in Suriname kan namelijk niet worden gelijkgesteld met wonen in Nederland. Onder wonen in “het Rijk” moet worden verstaan wonen in “het Rijk in Europa”.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder ten onrechte de periode van 1 september 1968 tot 25 november 1975 niet heeft meegenomen bij de berekening van het aantal jaren dat eiseres AOW-pensioen heeft opgebouwd. Eiseres is van mening dat met het begrip “het Rijk” in de AOW niet alleen “het Rijk in Europa” wordt bedoeld, maar tevens moet worden begrepen Suriname en de ingezetenen van Suriname tot 25 november 1975 op grond van artikel 43 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Eiseres doet voorts een beroep op het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 55 en 56 van de AOW. Verweerder heeft een onjuiste toepassing gegeven aan het Besluit gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk (KB 632). Er is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen inwoners van Nederland en inwoners van het voormalig overzeese Rijksdeel Suriname, welk onderscheid in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In geschil is of de periode van 1 september 1968 tot 25 november 1975 mee moet worden genomen bij de berekening van het aantal verzekerde jaren voor de AOW. In die periode woonde eiseres in Suriname en had zij de Nederlandse nationaliteit. Suriname behoorde tot 25 november 1975 tot het Koninkrijk der Nederlanden. Eiseres stelt dat zij in die periode als ingezetene, en daarmee als verzekerd voor de AOW, moet worden aangemerkt.
4.2
Tot 1 januari 1990 was in de AOW opgenomen dat ingezetene in de zin van de AOW degene is die in het Rijk woont. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat, in navolging van de Hoge Raad (HR 25 maart 1959, BNB 1959/162) onder het begrip “Rijk” moet worden verstaan het “Rijk in Europa” (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2002, USZ 2002/116).
4.3
Voorts volgt uit rechtspraak van de CRvB (onder meer de uitspraak van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225) dat van een ongerechtvaardigd onderscheid naar woonplaats tussen Nederlanders die een periode in Suriname hebben gewoond en andere Nederlanders geen sprake is. Voorts heeft de CRvB geoordeeld (uitspraak van 2 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7609) dat het niet verzekerd achten van een niet-ingezetene geen ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit vormt. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep hiertegen ongegrond verklaard. Voor de beperking van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen tot in beginsel ingezetenen, bestaat volgens de Hoge Raad een toereikende objectieve rechtvaardiging. Uit de hiervoor genoemde rechtspraak volgt dat van schending van het IVBPR geen sprake is.
4.4
Het beroep van eiseres op het Statuut slaagt niet nu de rechtbank niet bevoegd is de bepalingen van de AOW aan deze regeling te toetsen. Hierbij verwijst de rechtbank naar artikel 120 van de Grondwet en het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, LJN AD5725.
4.5
Het beroep van eiseres op het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 55 en 56 van de AOW, slaagt evenmin. Deze overgangsbepalingen zijn van toepassing op degenen die voor de inwerkingtreding van de AOW op 1 januari 1957 de aanvangsleeftijd van 15 jaar hebben bereikt. Nu eiseres pas op 1 september 1968 de aanvangsleeftijd heeft bereikt, zijn artikelen 55 en 56 van de AOW niet op haar van toepassing. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225) volgt voorts dat KB 632 wat betreft de gelijkstelling van wonen in Suriname met wonen in het Rijk, slechts ziet op de overgangsvoordelen zoals verwoord in artikelen 55 en 56 van de AOW en dat niet is beoogd de kring van verzekerden uit te breiden.
5. Verweerder heeft terecht beslist dat eiseres in de periode dat zij in Suriname woonde niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Eiseres was derhalve in die jaren niet verzekerd voor de AOW.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.