ECLI:NL:RBDHA:2021:3492
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag door voorzieningenrechter
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van asielaanvragen van verzoekers, die stellen burgers te zijn van de Republiek Noord-Macedonië. De verzoekers, aangeduid als [A] en [B], hebben samen met hun minderjarig kind een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 9 februari 2021, waarbij de besluiten als kennelijk ongegrond zijn aangemerkt. Hiertegen hebben verzoekers beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 2 maart 2021, maar verzoekers zijn niet verschenen. De Staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is ook de behandeling van andere zaken, genummerd NL21.2017 en NL21.2019, aan de orde gekomen. De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in deze andere zaken, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening in de onderhavige zaak is komen te vervallen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman en is bekendgemaakt op 8 maart 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.