ECLI:NL:RBDHA:2021:3473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en beëindiging van een tijdelijk dienstverband van een ambtenaar

Op 9 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiseres, die tijdelijk in dienst was bij de gemeente, had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente waarin haar beoordeling werd vastgesteld en haar tijdelijke dienstverband werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in 2017 was aangesteld voor een jaar, maar dat haar functioneren gedurende deze periode niet naar behoren was. De leidinggevende had meerdere keren feedback gegeven over haar functioneren, waarbij werd gewezen op onvoldoende eigenaarschap, zichtbaarheid en resultaten. Ondanks de kans om haar functioneren te verbeteren, concludeerde de leidinggevende dat de eiseres niet voldeed aan de verwachtingen. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de eiseres voldoende was onderbouwd met concrete voorbeelden en dat de gemeente in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om het tijdelijke dienstverband niet te verlengen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: K.F.A.M. Weijling).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de beoordeling van eiseres vastgesteld.
Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum (het primaire besluit II) heeft verweerder het tijdelijke dienstverband van eiseres beëindigd.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021 door middel van een video-verbinding.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verweerder verschenen [A] , voormalig leidinggevende van eiseres en
[B] , arbeidsjurist in dienst bij verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres is bij brief van 22 juni 2017 aangesteld in tijdelijke dienst van de gemeente Zoetermeer bij wijze van proef voor de duur van één jaar met ingang van 31 juli 2017. Zij is benoemd in algemene dienst en belast met de functie van adviseur B (schaal 10) met als werknaam (senior) beleidsmedewerker/projectleider (doelgroepenvervoer) bij de afdeling Samenleving voor 18 uur per week.
Eiseres is bij brief van 25 januari 2018 meegedeeld, dat zij vanaf januari 2018 tijdelijk gedetacheerd is bij het team Bestuursondersteuning van de afdeling Juridische Aangelegenheden en Bestuursondersteuning in de functie van bestuursadviseur. De periode was in eerste instantie van l januari 2018 tot 1 februari 2018 en kon bij goed functioneren worden verlengd tot 1 april 2018. De aanstelling is in deze periode uitgebreid naar 32 uur.
Op basis van de evaluatie van het functioneren is besloten de detachering te beëindigen met ingang van l februari 2018.
Op 3 juli 2018 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden waarvan een verslag is gemaakt. Uit het verslag blijkt dat het functioneren aandacht behoeft en dat om die reden het opstellen van een beoordeling en het verlenen van een vaste aanstelling wordt uitgesteld.
De volgende ontwikkelpunten worden door de leidinggevende geformuleerd:
  • Het tonen van eigenaarschap en het voeren van regie op de dossiers;
  • Zichtbaarheid op de afdeling en voor andere afdelingen; adequate samenwerking met die afdelingen;
  • Zichtbare resultaten met oog voor kwaliteit op de inhoud en het proces van bestuurlijke stukken.
De tijdelijke aanstelling is verlengd tot en met 30 30 juli 2019.
Op 28 januari 2019 heeft weer een voortgangsgesprek plaatsgevonden. Met betrekking tot de aandachtpunten ontstaat op basis van het verslag van dat gesprek het volgende beeld.
• Eigenaarschap: De leidinggevende is van mening dat eiseres tijdens twee periodes van ziekte respectievelijk verlof te weinig eigenaarschap heeft laten zien door een gebrekkige communicatie en beschikbaarheid.
• Zichtbaarheid: De leidinggevende oordeelt dat eiseres te weinig zichtbaar de regie heeft op het totaal van wat er binnen de organisatie op het gebied van doelgroepenvervoer speelt.
• Resultaten: Eiseres heeft keer op keer moeite om duidelijk over te brengen wat de context en de strekking van de rapportage was. Bovendien bleek er een politiek gevoelig punt in de rapportage te zitten, dat door eiseres niet onder de aandacht van de wethouders is gebracht.
De leidinggevende geeft aan dat hij de voortgang op de drie ontwikkelpunten onvoldoende vindt en dat als hij op dat moment een beoordeling zou moeten geven deze onvoldoende zou zijn. De leidinggevende geeft aan, dat de aanstelling in juli dan niet verlengd zou kunnen worden, maar dat eiseres nog de kans krijgt haar functioneren te verbeteren.
Op 14 mei 2019 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Voorafgaand aan dat gesprek heeft de leidinggevende van eiseres zijn bevindingen aan eiseres gestuurd. Opnieuw geeft de leidinggevende met voorbeelden feedback op de drie ontwikkelpunten. Zijn eindconclusie is dat eiseres nog steeds te veel moeite heeft met de basis die van haar in deze functie mag worden verwacht. Eiseres heeft onvoldoende gevoel voor het werken in een politiek bestuurlijke organisatie. Daardoor is er telkens te veel instructie en ondersteuning nodig om tot het gewenste resultaat te komen. De beoordeling is daarmee onvoldoende en de aanstelling zal dan ook niet worden ongezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd, aldus de leidinggevende.
Op 27 mei 2019 heeft er conform de geldende procedure een tweede beoordelingsgesprek plaats gevonden met de (hoger) leidinggevende. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.
Bij brief van 5 juni 2019 is aan eiseres meegedeeld, dat haar beoordeling formeel is vastgesteld met als eindoordeel "onvoldoende". Bij brief van gelijke datum is aan eiseres bericht, dat besloten is dat haar tijdelijk dienstverband niet zal worden voorgezet en derhalve op 30 juli 2019 van rechtswege eindigt in verband met onvoldoende functioneren.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling van de bezwaren bij de Bezwarencommissie Personele Aangelegenheden op 8 oktober 2019 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten om de bezwaren tegen de primaire besluiten, conform het advies van de bezwarencommissie, ongegrond te verklaren.
2 Eiseres voert in beroep aan dat verweerder op geen enkele wijze haar argumenten uit de bezwaarfase heeft weerlegd in het bestreden besluit. Verweerder stelt slechts dat de procedure goed gevolgd is maar voert geen bewijs aan waarmee de argumenten van eiseres succesvol weerlegd worden. Eiseres verwijst voor de gronden van het beroep dan ook naar haar brief van 23 mei 2019 en het bezwaarschrift.
3 Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de bezwarencommissie een uitgebreide weergave van de standpunten van beide partijen heeft gegeven en vervolgens overweegt dat de procedureregeling zorgvuldig is toegepast. Er waren duidelijke afspraken met eiseres, eiseres had voldoende kans om de ontwikkelpunten te verbeteren. Verweerder noemt daarbij nog een drietal voorbeelden waaruit het onvoldoende functioneren van eiseres blijkt.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Dee rechtbank deelt niet het standpunt van eiseres dat verweerder niet gereageerd heeft op de gronden van het bezwaar. Verweerder is in het verweerschrift bij de bezwarencommissie ingegaan op de argumenten van eiseres. Het moet voor eiseres duidelijk zijn geweest wat verweerders standpunt was over haar bezwaargronden.
De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in geval van negatieve oordelen het betrokken bestuursorgaan aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de toetsing kunnen doorstaan (CRvB 13 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7410 en CRvB 17 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9790).
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat meerdere taken niet naar genoegen uitgevoerd werden en dat de negatieve beoordeling met voldoende objectieve gegevens en concrete voorbeelden is onderbouwd. De beoordeling geeft in voldoende mate inzicht in de specifieke punten waarop eiseres een onvoldoende heeft gescoord. Verweerder heeft in de beoordelingen concrete voorbeelden gegeven.
Zoals gezegd is het niet nodig dat elk feit boven elke twijfel verheven is maar of het totale beeld de toetsing kan doorstaan. Het betoog van eiseres dat de gebruikte feiten niet kloppen en dat haar voormalig leidinggevende Ritsema van Eck liegt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zo is het ter zitting besproken voorval van de tijdigheid van het afdoeningsmemo in voldoende mate door verweerder toegelicht. Afgezien van de welles-nietesdiscussie over details stelt de rechtbank vast dat het afdoeningsmemo uiteindelijk te laat is geparafeerd in het systeem.
De gegeven beoordeling kan, gelet op het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, de terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan. De rechtbank komt tot de slotsom dat de beoordeling op voldoende gronden berust. Het beroep slaagt in zoverre niet. De beoordeling houdt in rechte stand.
5 Met betrekking tot de weigering de aanstelling te verlengen stelt de rechtbank vast dat sprake is van een aanstelling bij wijze van proef. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920) is de rechterlijke toetsing van een besluit tot niet voortzetten van een tijdelijke aanstelling na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of, behoudens anderszins strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Het bestuursorgaan hoeft niet aan te tonen dat de ambtenaar blijk heeft gegeven van een ongeschiktheid die het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen.
Tegen de achtergrond van de beperkte eisen die aan de motivering van een besluit tot het niet verlengen van een tijdelijke aanstelling worden gesteld, is de rechtbank niet gebleken dat geen toereikende grondslag daarvoor zou bestaan. Daartoe is het besluit tot vaststelling van de beoordelingen van eiseres redengevend.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.