In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ghanaese eiseres. De eiseres had op 25 januari 2021 asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat Ghana in het algemeen als een veilig land van herkomst wordt beschouwd. De eiseres heeft aangevoerd dat zij als slachtoffer van mensenhandel niet veilig is in Ghana en dat zij vreest voor [A] en [B]. De rechtbank oordeelt echter dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Ghana te vrezen heeft voor deze personen, en dat zij ook niet persoonlijk slachtoffer is geworden van corruptie in Ghana.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiseres rechtmatig in Nederland verbleef tijdens haar asielprocedure en dat zij met kennis van zaken heeft kunnen beslissen of zij met de autoriteiten wilde samenwerken. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van de eiseres terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.