ECLI:NL:RBDHA:2021:3441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
NL21.1577 en NL21.1579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse eisers op basis van geloofsvervolging en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 april 2021, zijn de asielaanvragen van twee Iraanse eisers afgewezen. De eisers, een man en een vrouw, hebben asiel aangevraagd in Nederland op basis van hun bekering tot het christendom en de daarmee samenhangende vervolging in Iran. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van de eisers op 1 februari 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de verklaringen van de eisers over hun bekering en de problemen die zij ondervonden in Iran kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de eisers niet geloofwaardig hebben verklaard over hun bekering en de gevolgen daarvan. De rechtbank wijst op tegenstrijdigheden in hun verklaringen en de inconsistenties in hun asielrelaas. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij daadwerkelijk vervolgd worden vanwege hun geloof en dat hun verklaringen niet voldoende steun vinden in objectieve informatie over de situatie in Iran. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.1577 en NL21.1579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser ] , eiser,

V-nummer: [nummer 1] ,
[naam eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer 2] ,
Mede namens hun minderjarige kind
[naam minderjarige],
Samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluiten van 1 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL21.1578 en NL21.1580, plaatsgevonden op 24 februari 2021 in Dordrecht. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers bezitten de Iraanse nationaliteit. Zij zijn geboren respectievelijk op [geboortedatum eiser] (eiser) en [geboortedatum eiseres] (eiseres). Zij hebben op 10 juli 2019 in Nederland asiel aangevraagd.
2. De asielrelazen van zowel eiser als eiseres bevatten volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- afwending van de islam;
- bekering tot het christendom;
- problemen met de autoriteiten naar aanleiding van bekering tot het christendom.
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers is volgens verweerder geloofwaardig. De overige elementen zijn dat niet.
Eiser
3. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte drie van de vier relevante elementen uit zijn asielrelaas niet geloofwaardig acht. De rechtbank vindt echter dat verweerder die elementen niet ten onrechte als ongeloofwaardig ziet. Hierna wordt dat nader uiteengezet. Wat is overwogen bij eiser speelt mede een rol bij de beoordeling van het relaas van eiseres en andersom.
Afwending van de islam / eerste opvattingen over het christendom
3.1.
In de correcties en aanvullingen heeft eiser aangegeven dat hij “volledig klaar” was met de islam. In het gehoor heeft hij echter verklaard dat hij daarvan nog niet helemaal afgekeerd was. Uiteraard mag eiser eerdere verklaringen corrigeren en aanvullen, maar hij moet dan wel goed uitleggen waarom die eerdere onjuiste verklaring toch is afgelegd. Dat heeft eiser niet gedaan. In beroep heeft hij zelfs verklaard dat hij niet meer in de islam geloofde, maar dat er nog sporen van de islam in zijn denken zaten. Dat wijkt dan weer af van wat hij in de correcties en aanvullingen heeft gezegd, namelijk dat hij er volledig klaar mee was. Verweerder hoefde de correcties en aanvullingen op dit punt dus niet te volgen, zoals eiser bepleit, en heeft niet ten onrechte geen geloof gehecht aan zijn verklaringen over het tijdstip waarop hij de islam geheel losliet.
3.2.
Verweerder vindt de motieven die eiser voor zijn vertrek uit de islam heeft beschreven onvoldoende en ook niet steekhoudend. Eiser betwist dat. Hij heeft verklaard dat hij niet werd aangenomen bij het ministerie van landbouw en later ook niet bij de brandweer, omdat hij zich niet voldoende in het openbaar profileerde als moslim. Dat zijn volgens eiser persoonlijke en ook toereikende motieven. Verweerder stelt echter niet ten onrechte dat er verschil bestaat tussen frustratie over de maatschappelijke gevolgen van een bepaalde geloofsbeleving en innerlijke/inhoudelijke beweegredenen om een geloof te verlaten. Het motief dat eiser beschrijft betreft frustratie over het niet krijgen van een baan, maar niet een innerlijke/inhoudelijke ontwikkeling in zijn visie op het geloof zelf, waarlangs hij uiteindelijk de islam heeft verlaten.
3.3.
Verweerder stelt terecht dat eiser ook wisselend heeft verklaard over hoe zijn houding tegenover het christendom is veranderd. Enerzijds vertelt hij dat tussen 2012 en 2015 zijn schoonzus hem voor het eerst met het christelijk geloof in aanraking bracht. Hij vond het op dat moment een leuk oud geloof, maar de islam was moderner en aangezien dat niets voor hem was zou het christendom ook wel niets zijn. De periode 2014-2017 beschrijft hij dan verder als een rationele periode. Elders verklaart hij echter weer dat hij bij zijn eerste kennismaking met het christendom meende dat dit een nieuwe levensweg voor hem was en dat hij dat moest gaan onderzoeken. Desgevraagd gaf hij ook nog aan dat in 2015 al zo te hebben gedacht toen hij op verzoek van zijn schoonzus hielp met het maken van een weblog over het christendom, en de informatie zag die daarop werd geplaatst.
Bekering tot het christendom
3.4.
Eiser heeft verklaard dat zijn interesse voor het christelijk geloof gewekt is in 2015, toen zijn schoonzus hem vroeg te helpen bij het maken van een christelijke weblog en hij daar ook onderzoek naar is gaan doen. Verweerder stelt echter terecht dat eiser wisselend heeft verklaard over wat dat onderzoek dan inhield. Toen zijn schoonzus nog in Iran was sprak hij met haar over bepaalde bijbelteksten. Hij wilde daar meer van weten, probeerde daar informatie over te vinden, maar dat was, naar zijn zeggen, moeilijk omdat er weinig bronnen beschikbaar waren. Hij keek af en toe naar christelijke tv-zenders, maar begreep daar niet alles van. Na het vertrek van zijn schoonzus was het makkelijker om informatie te vinden, omdat zij daar in Duitsland veel makkelijker toegang toe kon krijgen. Later verklaart eiser dan weer dat hij na het vertrek van zijn schoonzus juist passiever is geworden met dat onderzoek en dat zijn interesse weer getriggerd werd na het bezoek van de Koreanen (zie hierna). Het bevreemdt de rechtbank overigens wel dat eiser ondanks zijn onderzoekingen, de gesprekken met zijn schoonzus, het werk aan de weblog en de informatie uit Duitsland in zijn eerste contact met [naam 2] verklaart dat hij niet veel van het christendom weet, afgezien van enkele algemeenheden.
3.5.
Eiser heeft verklaard dat zijn oom begin september 2017 twee Zuid-Koreanen heeft uitgenodigd om te komen bidden voor zijn tante, die rugklachten had, ter verlichting van haar pijn. Volgens verweerder is dat opmerkelijk, omdat tante volgens eiser een afstammeling was van de profeet Mohammed en een vrome moslim. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het ook bevreemdend is dat eiser zijn oom gevraagd heeft hoe het kan dat christenen komen bidden voor een vrome moslim als zijn tante en dat zijn oom toen de Koreanen gevraagd heeft hoe dat zat. Immers, als de oom daar zelf geen antwoord op kon geven roept dat de vraag op waarom hij dan op voorhand deze Koreanen wel heeft gevraagd om voor tante te komen bidden. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de gevoelens die het optreden van de Koreanen bij hem opriep. Enerzijds zegt hij dit ervaren te hebben als intens, machtig en heftig om te zien. Elders verklaart hij dan weer dat hij het grappig vond, niet serieus nam en dat het leek op goochelen.
3.6.
Eiser vertelt dat hij begin 2018 op verzoek van [naam 3] voor een kennis van haar, [naam 2] genaamd, een satellietschotel is gaan installeren. Het plaatsen van satellietschotels is in Iran riskant, maar volgens [naam 3] was [naam 2] te vertrouwen, omdat hij “ook” christen was. Dat [naam 3] dit ongevraagd aan eiser zou hebben meegedeeld bevreemdt verweerder, omdat zij niet van eisers interesse voor het christendom wist. Volgens eiser is dit niet bevreemdend. [naam 3] wist immers van de schoonzus van eiser en zij dacht dat het belangrijk was dat er ook vertrouwen zou zijn in het contact tussen eiser en [naam 2] . Bovendien leek het eiser van belang, omdat het installeren van de schotel en het ontvangen van (christelijke) tv-programma’s illegaal is in Iran. Waarom het wijzen op [naam 2] christelijk geloof nodig was om vertrouwen te wekken bij eiser blijft echter onduidelijk. Eiser zelf was op dat moment bij [naam 3] immers niet als christen bekend.
3.7.
Bij het installeren van de zenders raakte eiser naar zijn zeggen met [naam 2] in gesprek, die hem enkele verhalen vertelde over zonde vergeving en genade. Ongeveer vijf dagen later (eind januari 2018) is eiser bij [naam 2] de werkzaamheden komen afmaken. Deze heeft toen weer met hem gesproken. Aan het slot van dat gesprek heeft hij met eiser het verlossingsgebed gebeden. Daarna voelde eiser zich opgelucht, bevrijd en bekeerd. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het bevreemdend is dat eiser in het tweede gesprek desgevraagd zei nog niet aan het christelijk geloof toe te zijn, maar vervolgens wel de woning van [naam 2] als bekeerd mens zou hebben verlaten.
3.8.
Eiser verklaart dat hij in dezelfde maand (januari 2018) ziek is geworden, maar tegelijkertijd elders dat dat enkele maanden na zijn bekering gebeurde. Er vond een ziekenhuisopname plaats. Eiser zegt in die periode veel steun te hebben gehad aan zijn geloof. In maart 2018 verklaarden de artsen hem genezen en kon hij het ziekenhuis weer verlaten. Tot die tijd had eiser nog wel enige twijfel bij het christendom, maar zijn genezing nam ook dat laatste restje twijfel weg. Bij thuiskomst heeft hij zijn vrouw hierover verteld. Die reageerde daar verder niet uitgesproken op, maar feliciteerde hem slechts. Op de vraag wanneer zijn vrouw dan tot geloof is gekomen geeft eiser aan dat dat op 28 april 2018 is geweest, 2 tot 2½ maand na zijn bekering, nadat hij genezen was verklaard. Dat wijkt af van wat eiseres erover zegt, namelijk dat dat op 9 april 2018 is geweest en dat zij zich dat nog precies kan herinneren. Wat volgens verweerder ook tegenstrijdig is, is dat volgens eiser zijn vrouw tijdens zijn ziekte geraakt was door de gebeden van haar zus en haar moeder, terwijl eiseres hen niet noemt, maar vertelt zij dat [naam 2] naar hun huis kwam om te bidden en dat zij zelf besloten heeft dat ook te gaan doen. Zij had God ook beloofd christen te worden als haar man zou genezen. Als dat laatste klopt is haar reactie op de genezing van haar man, waarover hij na thuiskomst spreekt (alleen een felicitatie) wel erg mager overigens.
3.9.
Eiser heeft verklaard dat hij zich bij zijn bekering een beetje heeft verdiept in de verschillende christelijke stromingen, maar vervolgens zich bij het protestantisme heeft aangesloten, nadat [naam 2] hem had uitgelegd wat daaraan kenmerkend was en hoe zich dat onderscheidde van andere christelijke richtingen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het bevreemdend is dat eisers vrouw kennelijk pas na hun inreis in Duitsland iets over protestantisme te horen kreeg en begreep dat zij tot die richting behoorde. Ook zij zou in 2018 bekeerd zijn. Het verschijnsel protestantisme zou dan toch tussen beiden wel gespreksonderwerp moeten zijn geweest, voor zij uit Iran vertrokken.
3.10.
Eisers verklaren ook wisselend over frequentie en tijdstippen van de huiskerkbijeenkomsten. De eerste huiskerk was volgens eiser omstreeks oktober 2018 en vervolgens zijn er 8 of 9 maanden bijeenkomsten geweest (NG p. 50). De laatste huiskerkbijeenkomst was volgens eiser ongeveer 10 dagen voor hun reis, medio mei 2019. Volgens eiseres was de eerste huiskerk in het najaar van 1397 (ergens in november 2018) en de laatste was in de tweede maand van 1398 (april 2019) (NG p. 41-42). Die verklaringen komen volgens verweerder niet overeen. In de zienswijze geven eisers aan dat de huiskerkbijeenkomsten hebben plaatsgevonden ‘in de periode van de 1e van de 7e maand tot de 30ste van de 9e maand [Iraanse jaartelling] oftewel van 23-09-2018 tot 21-12-2018’ en dat het dus zo’n 8 maanden heeft geduurd. Het is niet duidelijk geworden wat eisers hier precies mee bedoelen. In de zienswijze geven eisers verder aan dat de laatste huiskerkbijeenkomst heeft plaatsgevonden in de tweede maand van het jaar en dat het om het jaar 2028 gaat (aangenomen wordt dat ze hiermee 2018 bedoelen) en niet om 2019. In beroep stellen eisers echter dat zij huiskerken organiseerden gedurende een periode van 8 à 9 maanden: van het begin van de 7e maand 1397 tot ongeveer de 2e maand van het daarop volgende jaar (1398) oftewel van eind september 2018 tot eind mei 2019. Dit laatste is weer tegenstrijdig met de verklaringen in de zienswijze dat de laatste huiskerkbijeenkomst in 2018 en niet in 2019 zou zijn geweest.
Kennis
3.11.
Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser wat algemene kennis heeft van het christendom. Hij kan de drie-eenheid uitleggen, kent Pasen, Pinksteren en Goede Vrijdag en kan de betekenis van Pasen en Pinksteren duiden. Tegelijkertijd bevreemdt het de rechtbank dat eiser topografische en historische onjuistheden in de koran als een belangrijke reden noemt om de islam te verlaten, maar zich niet verdiept lijkt te hebben in de vraag in hoeverre daarvan ook in de bijbel sprake is. Verder zegt hij dat zijn vertrek mede bepaald is doordat hem duidelijk werd dat de islam de regels van het jodendom heeft overgenomen, dat de profeet geen opvolger had aangewezen en zich bovendien macht toe-eigende over mensen. In hoeverre dit ook gezegd kan worden van het christendom en/of de persoon van Jezus en of dit voor hem een belemmering zou zijn heeft eiser kennelijk niet uitgezocht.
3.12.
De vraag hoe zijn bekering hem veranderd heeft en zijn leven heeft beïnvloed beantwoordt eiser vaag en in algemeenheden. Het verlossingsgebed dat met hem gebeden is ziet hij als zijn wedergeboorte, maar hij voegt eraan toe dat de christenen dat zo zien. Wat hij zelf voelde was een vonk, zijn uiteindelijke wedergeboorte ziet hij als een proces van een paar jaar. Wat hij na/in dat proces van wedergeboorte ervoer was nieuwe energie, bevrijding van schuld, meer diepgang, een positiever toekomstbeeld. Christen zijn beschrijft hij, vergeleken met moslim zijn, als rijden op een snelweg met duidelijke aanwijzingen tegenover het rijden op een smalle bochtige weg met obstakels. Een duidelijke uitleg over hoe zich dat dan vertaalt in het dagelijks leven en in de omgang met de medemens komt er niet. Althans de rechtbank begrijpt van die uitleg niet meer dan dat het voor eiser betekent dat je soms rustig moet blijven en even niets moet doen.
Problemen naar aanleiding van de bekering
3.13.
Volgens eiser heeft enkele dagen na hun aankomst in Duitsland, eind mei 2019, zijn schoonmoeder gebeld omdat in hun woning een inval had plaatsgevonden van de veiligheidsdienst. Hij dacht in eerste instantie dat die te maken had met zijn werk als monteur van satellietschotels. Op een vraag van verweerder heeft hij als tijdstip voor het telefoontje van schoonmoeder omstreeks 17.00 uur genoemd. Twee uur later belde zijn schoonmoeder weer met het bericht dat ook bij [naam 4] , een mede-huiskerklid, thuis een inval was gedaan. Toen begreep hij dat het ook in zijn geval om de huiskerk ging. Verweerder stelt terecht dat de verklaring van eiser over hoe hij en zijn vrouw met de inval bekend geworden zijn niet overeenkomt met die van eiseres. Zij verklaart namelijk dat haar moeder belde aan het begin van de avond, toen het schemerde. 17.00 uur is echter niet aan het begin van de avond en rond die tijd eind mei is nog geen sprake van schemering. Hetzelfde geldt voor eisers verklaring hoe hem duidelijk werd dat de inval te maken had met de huiskerk. Die verklaring wijkt af van wat eiseres vertelt, namelijk dat zij diezelfde middag op bezoek gingen bij een kennis van de kerk en dat zij van die kennis begrepen dat de inval met hun christelijke activiteiten te maken had.
3.14.
Begin juli 2019 heeft eiser een advocaat in Iran gemachtigd om namens eisers het dossier te gaan inzien dat van de inval was opgemaakt. Telefonisch heeft de advocaat hen vervolgens ingelicht over de inhoud van dat dossier. Afschriften van documenten in dat dossier konden niet worden verkregen omdat de Iraanse wetgeving dat bij dit type delict verbiedt. Wel heeft deze advocaat later op verzoek van eisers zijn bevindingen neergelegd in een schriftelijke samenvatting, gedateerd 9 mei 2020. In die samenvatting wordt melding gemaakt van een rapport d.d. 1 juni 2019 aan de gerechtelijke autoriteiten ter zake het binnentreden in eisers woning. Bij dat binnentreden zouden goederen en documenten in beslag zijn genomen, die verband hielden met eisers christelijke activiteiten. Per diezelfde datum heeft de rechtbank een arrestatiebevel uitgevaardigd en bij vonnis van 19 juni 2019 is eiser bij verstek veroordeeld tot onder meer 10 jaar gevangenisstraf wegens afvalligheid en subversieve activiteiten die de staatsveiligheid bedreigen. In een aanvullende verklaring d.d. januari 2021 heeft de advocaat uiteengezet dat eisers bij terugkeer geen eerlijk proces te wachten staat en dat zij in gevangenschap een onmenselijke behandeling tegemoet zien. Verweerder stelt niet ten onrechte dat hij de authenticiteit van de verklaringen van de advocaat niet kan vaststellen. Als de verklaringen echt zijn rijst de vraag in hoeverre de advocaat daadwerkelijk het resultaat van dossierstudie beschrijft of op verzoek van eisers een verklaring heeft opgesteld die past bij hun asielrelaas. Verweerder merkt in dat verband op dat het lang geduurd heeft voor de verklaringen op schrift zijn gesteld; de meest recente verklaring pas nadat er een voornemen was uitgebracht.
3.15.
Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3468, en de EHRM-arresten van 18 december 2012, F.N. tegen Zweden, nr. 28774/09, 18 november 2014, M.A. tegen Zwitserland, nr. 52589/13, 2 oktober 2012, Singh tegen België, nr. 33210/11 en 19 januari 2016, M.D. en M.A. tegen België, nr. 58689/12. In essentie komen die uitspraken erop neer dat verweerder in een geval als dit, waarin de authenticiteit van documenten niet vastgesteld kan worden, gehouden is daar zelf nader onderzoek naar te doen. Dat had verweerder – via de ambassade in Iran – ook eenvoudig kunnen doen, aldus eiser, omdat de verklaringen een telefoonnummer en een emailadres bevatten en via internet is na te gaan of er ter plekke een advocaat met die naam actief is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de Afdelingsuitspraak die eiser noemt geen vergelijkbare situatie betreft. In die zaak lag er een origineel document, maar was er niet voldoende referentiemateriaal. Thans gaat het om een brief, mogelijk van een advocaat, zonder verdere onderbouwing en zonder officiële documenten. Ook ten aanzien van de arresten van het EHRM is er, zoals verweerder ook stelt, geen sprake van een vergelijkbare situatie. Het arrest M.D. en M.A. tegen België gaat over een document dat op voorhand wordt uitgesloten. Dat is in de zaak van eisers niet aan de orde.
3.16.
Verweerder heeft verder aangegeven dat een nader onderzoek naar de herkomst van de brieven alleen zin zou hebben als er een gerede kans is dat de beoordeling van het asielrelaas daardoor een andere uitkomst gaat hebben. Die kans ziet verweerder niet, omdat naar zijn mening eisers op teveel onderdelen in hun relaas bevreemdend en tegenstrijdig hebben verklaard. Overigens zal, zonder een origineel exemplaar van de beschikking waarin de veroordeling van eiser is opgenomen, er twijfel blijven bestaan of de inhoud van de brieven de werkelijkheid weergeeft. Verder staan onder de brieven een naam, een telefoonnummer en een emailadres vermeld, maar of die zijn te herleiden tot een advocatenkantoor en waar dat gevestigd is valt er niet uit af te leiden. In elk geval die informatie hadden eisers toch nog wel kunnen aanleveren.
Eiseres
Afwending van de islam
3.17.
Eiseres heeft aangegeven dat zij weerzin heeft opgevat tegen de beperkingen die de islam oplegt aan het maatschappelijk leven in Iran, meer specifiek waar het vrouwen betreft. Niet ten onrechte merkt verweerder op dat afkeuring voor de wijze waarop aanhangers van de islam het maatschappelijk leven menen te moeten inrichten niet automatisch betekent dat men innerlijk ook afstand neemt van de inhoud van de islam zelf. Over dat innerlijk proces heeft eiseres echter niet verklaard. Verweerder stelt terecht dat zij ook wisselend verklaart over hoe het proces van afkeer is verlopen en welke betekenis God na het verlaten van de islam nog voor haar had. Enerzijds zegt zij zich op haar 16e levensjaar van de islam te hebben afgekeerd, anderzijds zegt zij vanaf die leeftijd de voorschriften minder strikt te zijn gaan volgen en is begonnen zich van de islam af te keren. Enerzijds verklaart zij dat zij daarna het gevoel had dat zij God niet meer kon bereiken, anderzijds dat zij toen juist beter met Hem in contact kon komen.
Bekering tot het christendom
3.18.
Eiseres zegt te zijn bekeerd als gevolg van een gebed waaraan zij (telefonisch) deelnam samen met haar zus en hun moeder. Haar zus ging daarin voor, maar zij zelf bad mee om de genezing van haar man. Zij deed God verder de belofte zich te zullen bekeren als haar man genas. Die genezing is ook de reden geworden van die bekering. Verweerder bevreemdt het niet ten onrechte dat die bekering zo abrupt heeft plaatsgevonden bij een vrouw die jarenlang niets van het christendom wilde weten en gesprekken met haar zus daarover afhield. Tegen die achtergrond zou men ook verwachten dat zij zich voorafgaand aan die bekering toch eerst oriënteert op de inhoud van dat geloof. Verweerder wijst er ook op dat haar verklaringen op dit punt niet overeenkomen met die van haar man. Hij verklaart dat zijn vrouw tot gebed is aangespoord door [naam 2] , die bij haar op bezoek kwam. De verklaringen lopen ook uiteen bij de datum van haar bekering. Volgens eiseres was dat 9 april 2018 en volgens eiser 28 april 2018. Verder verklaarde eiseres aanvankelijk dat haar man in de zomer van 2017 is bekeerd, later corrigeert zij dat naar januari 2018 (zoals haar man dat ook heeft verklaard). Waarom zij eerst iets anders heeft gezegd heeft zij niet uitgelegd.
Kennis van het christendom
3.19.
Eiseres is volgens verweerder van bepaalde punten in het christendom goed op de hoogte. Zij kan de drie-eenheid verklaren en kent de betekenis van Kerst, Pasen en Pinksteren. Over wat het christendom voor haar betekent en welke invloed het heeft op haar dagelijks leven verklaart zij erg algemeen. Liefde ziet zij als de basis van het christendom en zij is er rustiger door geworden, maar daarin onderscheidt het christendom zich niet van andere godsdiensten en levensbeschouwingen.
3.20.
Verweerder stelt niet ten onrechte dat wat wel bevreemdt is dat zij naar eigen zeggen Jezus pas in Nederland heeft leren kennen. Die gelegenheid moet er toch al geweest zijn in Iran, tijdens de huiskerkbijeenkomsten, en in Duitsland tijdens de contacten met [naam 5] , die haar ook het nodige heeft uitgelegd over het protestantisme. Dat zij zich in Iran er niet zo in verdiept heeft omdat ze er de kans niet toe had lijkt de rechtbank onwaarschijnlijk. Tegelijkertijd wordt verklaard dat haar man, vanaf het moment dat hij daar via zijn schoonzus mee in contact kwam, veel onderzoek heeft gedaan naar het christendom en er ook boeken over heeft gelezen. Die kennis was dus voor haar, al dan niet via haar man, ook toegankelijk. Dat het voor haar in Iran ‘alleen maar zoeken’ was vindt de rechtbank dan ook niet waarschijnlijk.
3.21.
Eiseres heeft volgens verweerder wisselend verklaard over hoe en wanneer zij tot een keuze voor het protestantisme is gekomen. Aanvankelijk verklaart zij in Iran al bewust voor het protestantisme te hebben gekozen, vervolgens dat zij daar bij uitreis nog niet echt weet van had, maar dat in Duitsland [naam 5] haar de betekenis en beginselen van het protestantisme heeft uitgelegd en dat ze toen wist dat het goed zat. Aan de hand waarvan zij de conclusie trok dat het goed zat, wordt vervolgens niet duidelijk, want zij stelt niet geïnteresseerd te zijn in de details van het christelijk geloof en wat de term protestantisme betekent weet zij evenmin. Dat eiseres pas in Duitsland uitleg kreeg over het protestantisme, of het pas in Nederland heeft leren kennen, zoals zij ook nog verklaart, acht verweerder niet ten onrechte onaannemelijk. Er moet in de huiskerk, waaraan zij ook deelnam, over gesproken zijn. Eiser heeft in beroep ook aangegeven dat hij er in Iran met haar over heeft gesproken, maar dat zij zich dan terugtrok.
Activiteiten na bekering
3.22.
Verweerder stelt niet ten onrechte dat het hem bevreemdt dat eiseres verklaart dat zij na haar bekering behoefte voelde tot geloofsverdieping, terwijl zij tegelijkertijd zegt dat zij niet geïnteresseerd is in de details van het christendom. Verweerder stelt ook terecht dat eisers over die verdiepende activiteiten ook verschillend verklaren. Volgens eiser heeft zijn vrouw enkele malen een Armeense kerk bezocht. Zelf verklaart zij daar niet over. Volgens eiser hebben er over een periode van 9 maanden voor vertrek huiskerkbijeenkomsten plaatsgevonden. Volgens eiseres ging het om 7 maanden. De laatste huiskerkbijeenkomst was volgens eiser medio mei 2019, volgens eiseres was dat april 2019 (zie over de huiskerkbijeenkomsten ook 3.10.). Ook verklaren zij verschillend over de persoon van [naam 3] , die aan die huiskerkbijeenkomsten is gaan deelnemen. Volgens eiseres is zij (na hun bekering) door [naam 2] bij hen geïntroduceerd. Volgens eiser was het juist [naam 3] , een vriendin van zijn schoonzus, die hem met [naam 2] in contact bracht om bij hem een satellietschotel te installeren. Volgens eiser zou [naam 3] alleen de laatste huiskerkbijeenkomst hebben bijgewoond. Volgens eiseres is dat 3 à 4 keer geweest.
3.23.
Verweerder geeft eisers na dat zij zich na hun komst naar Nederland niet van de kerk afzijdig hebben gehouden en in het dossier bevindt zich ook een verklaring d.d. 23 februari 2021 van enkele leden van de evangeliegemeente, die zij op dit moment bezoeken. Daarin wordt beschreven hoe eisers zich inzetten binnen die gemeente, hoe zij betrokken zijn bij inhoudelijke activiteiten, en dat zij naar de overtuiging van de afzenders van de brief toch als overtuigde christenen hebben te gelden. Aan de oprechtheid van de brief wordt niet getwijfeld, maar bij de beoordeling van het asielrelaas van eisers kan hij niet de waarde hebben die eisers ermee beogen, omdat de afzenders hun conclusie trekken slechts op wat zij van eisers waarnemen binnen het kerkelijk leven van hun gemeente, terwijl verweerder de geloofwaardigheid van de bekering baseert op een integrale beoordeling van hun hele asielrelaas.
Problemen naar aanleiding van de bekering
3.24.
De rechtbank verwijst om te beginnen naar wat over dit onderdeel hiervoor al bij eiser is overwogen. Verweerder wijst er verder terecht op dat eiseres zelf, maar ook vergeleken met haar man, wisselend verklaart over de directe aanleiding die tot haar asielaanvraag heeft geleid. Enerzijds zegt zij dat op een gegeven moment duidelijk werd dat de Iraanse autoriteiten hen begonnen te vervolgen, dat zij toen niet langer konden blijven en het land onmiddellijk moesten verlaten. Anderzijds vertelt zij over het telefoontje dat zij in Duitsland ontvingen, dat daaruit bleek van een inval in hun woning en dat toen duidelijk was dat zij niet meer terug konden. Wisselend verklaart zij ook over waar, wanneer en hoe zij op de hoogte raakte van die inval en de reden ervoor. Enerzijds zou zij daarvan hebben gehoord door een telefoontje bij haar zus, waarna zij naar de kerk zijn gegaan, anderzijds zegt zij dat het telefoontje kwam toen zij bij [naam 5] waren. Dat de inval te maken had met de huiskerkbijeenkomsten zegt zij enerzijds gehoord te hebben van een kennis in de kerk, anderzijds verklaart zij dat dat pas een dag later duidelijk werd, toen hen werd verteld dat de veiligheidsdienst met een aanhoudingsbevel bij hun ouders was langs geweest.
3.25.
Verweerder stelt ook terecht dat eiseres tegenstrijdig verklaart over de mate waarin zij zich bij en na haar bekering verdiept heeft in de gevolgen ervan. Enerzijds zegt zij dat zij daar in Iran niet zo mee bezig is geweest, anderzijds was zij zich weer wel bewust van een gevaar, ook dat dat bestond uit het martelen en vermoorden van bekeerlingen, en hielden zij om die reden de huiskerkactiviteiten beperkt tot de kleine kring van de familie. Dat zij zich er in Iran niet mee bezig hield bevreemdt ook, omdat haar zus in 2016 naar Duitsland is gevlucht vanwege haar bekering en zij er met haar toch over gesproken moet hebben. Eiseres vertelt in het nader gehoor ook dat er nog steeds verhalen van marteling en moord op bekeerlingen aan haar worden verteld. Dat haar dat in Iran dan niet ook al verteld is, is onwaarschijnlijk.
3.26.
Wat de verklaring en het onderzoek van de advocaat betreft verwijst de rechtbank naar wat hiervoor al bij eiser is overwogen. Daaraan zij toegevoegd, dat zowel de advocaat als eiseres verklaren dat de 10 jaar gevangenisstraf die is opgelegd tegelijk de man en de vrouw betreffen. Volgens eiser zou het alleen om hem gaan, en de dossiers die hierbij zijn ingezien betroffen ook alleen zijn persoon en niet zijn vrouw. Verweerder merkt hierbij dan verder op dat er geen openbare gezaghebbende bronnen zijn die bevestigen dat een dergelijke straf, die de individuele persoon wordt opgelegd, tegelijk ook voor alle familieleden geldt.
Conclusie
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.