ECLI:NL:RBDHA:2021:3440
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Oekraïense eiser wegens onvoldoende bewijs van onveiligheid in Oekraïne
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oekraïense eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Oekraïne voor hem geen veilig land van herkomst is, zoals bedoeld in artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De eiser stelde dat hij in 2020 bedreigingen had ontvangen van militaire groeperingen en dat hij vreesde voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Oekraïne. Echter, de rechtbank volgde het standpunt van de verweerder, die de oproepen voor militaire dienst niet geloofwaardig achtte en stelde dat de eiser bescherming kon inroepen bij de Oekraïense autoriteiten.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat hij tot een uitzonderingscategorie behoort die niet kan terugkeren naar Oekraïne. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vrees voor vervolging of onveiligheid te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris dat de eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten en een inreisverbod voor twee jaar kreeg opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. P.R. de Man, griffier.