ECLI:NL:RBDHA:2021:3437
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Eritrese vrouw in het kader van nareis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese vrouw en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de eiseres niet in staat was om DNA-materiaal af te staan, omdat haar vader in Eritrea in militaire dienst is en niet kan uitreizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de militaire verklaring van de vader van eiseres authentiek is en dat hij inderdaad niet kan uitreizen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen DNA-onderzoek kan plaatsvinden, enkel omdat er geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Eritrea is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is aangegeven dat de staatssecretaris onder bepaalde omstandigheden verplicht kan zijn om aanvullend onderzoek te faciliteren, bijvoorbeeld door samenwerking met andere EU-lidstaten of internationale organisaties. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om ervoor te zorgen dat de vader DNA-materiaal kan afstaan via een EU-ambassade in Asmara of door tussenkomst van het IOM of UNHCR. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.