ECLI:NL:RBDHA:2021:3437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AWB 19/10140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Eritrese vrouw in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese vrouw en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de eiseres niet in staat was om DNA-materiaal af te staan, omdat haar vader in Eritrea in militaire dienst is en niet kan uitreizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de militaire verklaring van de vader van eiseres authentiek is en dat hij inderdaad niet kan uitreizen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen DNA-onderzoek kan plaatsvinden, enkel omdat er geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Eritrea is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is aangegeven dat de staatssecretaris onder bepaalde omstandigheden verplicht kan zijn om aanvullend onderzoek te faciliteren, bijvoorbeeld door samenwerking met andere EU-lidstaten of internationale organisaties. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om ervoor te zorgen dat de vader DNA-materiaal kan afstaan via een EU-ambassade in Asmara of door tussenkomst van het IOM of UNHCR. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10140
V-nummers: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 2002, van Eritrese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiseres van 10 oktober 2018 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 24 december 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiseres de gelegenheid gegeven haar aanvraag met originele documenten, die nog onderweg waren, te onderbouwen. Partijen hebben over en weer gereageerd. In het laatste schrijven van eiseres van 5 november 2020 heeft zij aangegeven dat zij het originele document, waaruit volgt dat haar vader nog steeds werkzaam is in het leger in Eritrea, in haar bezit heeft.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 december 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Ook was de moeder van eiseres, [moeder] (referente) ter zitting aanwezig en B. Habte Essaias, tolk in de Tigrinja taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek wederom heropend en verweerder opgedragen de militaire verklaring van de gestelde vader van eiseres te onderzoeken op echtheid. Verweerder heeft dit gedaan en in de brief van 1 februari 2021 heeft verweerder laten weten dat de originele militaire verklaring door Bureau Documenten echt is bevonden. Eiseres heeft in de brief van 2 februari 2021 hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en besluitvorming verweerder
1.1
Eiseres wenst te verblijven bij haar (gestelde) moeder (referente). Referente is eveneens van Eritrese nationaliteit en is sinds 20 oktober 2015 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiseres heeft haar eerste aanvraag op 2 december 2015 ingediend, dus binnen drie maanden na de dag waarop de verblijfsvergunning aan referente is verleend. Daarom wordt getoetst aan de voorwaarden voor nareis, waarbij sprake moet zijn van een feitelijke gezinsband. Deze voorwaarden staan in de paragrafen C1/4.4.6, C2/4.1 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
1.2
Eiseres stelt de dochter van referente en [naam] te zijn. Eiseres heeft bij haar aanvraag verschillende stukken overgelegd.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag om een mvv afgewezen. Daaraan heeft verweerder onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is minderjarig en kan daarom niet beschikken over een identiteitsdocument. Voor wat betreft haar identiteit is bewijsnood aangenomen. Voor het aantonen van de familierechtelijke relatie is eveneens bewijsnood aangenomen. Daarom is een DNA-onderzoek aangeboden om de identiteit van eiseres en de familiebanden van eiseres met beide ouders aannemelijk te maken. Dit betekent dat de achterblijvende ouder naar een Nederlandse ambassade dient af te reizen om DNA-materiaal af te staan. Ook zal hij hier de toestemmingsverklaring in persoon moeten ondertekenen. De gestelde vader van eiseres heeft weliswaar een kopie van zijn identiteitskaart overgelegd bij de toestemmingsverklaring, maar deze identiteitskaart bevat geen handtekening waardoor de handtekening op de toestemmingsverklaring niet kan worden geverifieerd. Verweerder kan dan ook niet beoordelen of het vertrek van eiseres volgens de wet is toegestaan. Omdat eiseres in de brief van 6 februari 2019 heeft gesteld dat haar vader niet kan uitreizen uit Eritrea naar Ethiopië om een Nederlandse ambassade te bezoeken, omdat hij in militaire dienst zit, heeft verweerder geen DNA-materiaal af kunnen nemen. De stelling van eiseres dat verweerder gebruik kan maken van de Italiaanse ambassade in Eritrea, volgt verweerder niet omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de achterblijvende vader daadwerkelijk in Eritrea verblijft. Daarnaast volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn en het beleid van verweerder niet dat verweerder is gehouden om DNA-onderzoek op een andere diplomatieke vertegenwoordiging dan een Nederlandse ambassade mogelijk te maken. Nu het DNAmateriaal van de achterblijvende ouder niet kan worden afgenomen, kunnen de identiteit en de afstammingsrelatie van eiseres niet worden vastgesteld.
Beroepsgronden eiseres
3. Eiseres betoogt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte stelt dat niet is aangetoond dat de vader van eiseres in Eritrea verblijft en in militaire dienst zit. Eiseres heeft de identiteitskaart overgelegd waaruit dit volgt. Ook heeft eiseres een militaire verklaring overgelegd. Verder heeft verweerder ten onrechte besloten geen DNA-onderzoek te laten plaatsvinden omdat via de Italiaanse ambassade in Eritrea dat onderzoek alsnog kan plaatsvinden. De vader van eiseres kan zich wel melden voor het DNA-onderzoek en het ondertekenen van een toestemmingsverklaring bij de Italiaanse ambassade in Asmara. Verweerder kan volgens eiseres zelfstandig onderzoek doen. Als het DNA-materiaal van de vader wordt afgenomen op de Italiaanse ambassade in Asmara dan kan dat materiaal worden doorgezonden naar verweerder. Gezien het bovenstaande stelt eiseres dat het genomen besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Standpunt verweerder ten aanzien van DNA-onderzoek
4. Eiseres heeft uiteindelijk op 5 november 2020 een authentieke militaire verklaring van haar gestelde vader ontvangen. Verweerder heeft deze verklaring in opdracht van de rechtbank door Bureau Documenten laten onderzoeken. In de brief van 1 februari 2021 heeft verweerder laten weten dat de militaire verklaring echt is bevonden door Bureau Documenten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet betekent dat eiseres heeft aangetoond dat haar gestelde vader niet Eritrea kan uitreizen. In het geval de gestelde vader van eiseres niet kan uitreizen, dan blijft verweerder van mening dat het voor verweerder evenmin mogelijk is om een DNA-onderzoek te laten plaatsvinden via de vertegenwoordiging van de Italiaanse ambassade in Asmara. Een juridische grondslag hiervoor ontbreekt en de soevereiniteit van Nederland en andere lidstaten zou hiermee in het geding komen. Verweerder hecht sterk aan het verrichten van eigen, zelfstandig onderzoek in het kader van de procedure omtrent het verstrekken van een nationale verblijfsvergunning of visum. Verweerder wenst niet afhankelijk te zijn van andere EU-lidstaten of hun diplomatieke vertegenwoordigingen.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank is van oordeel dat nu de militaire verklaring van de gestelde vader van eiseres echt is bevonden, vaststaat dat de gestelde vader van eiseres Eritrea niet kan verlaten vanwege zijn militaire dienstplicht en dat dit, gelet op de repercussies van zo’n vertrek, ook niet van hem kan worden verwacht. De militaire verklaring is te herleiden tot de gestelde vader van eiseres omdat het nummer op de verklaring overeenkomt met het nummer op de eerder overgelegde identiteitskaart van de gestelde vader van eiseres.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat nu verweerder reeds heeft besloten om DNAonderzoek aan te bieden, daarmee niet valt te verenigen dat verweerder dat onderzoek geen doorgang heeft laten vinden, enkel omdat een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Eritrea ontbreekt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2020 [1] volgt dat verweerder onder omstandigheden gehouden kan zijn aanvullend onderzoek op enige wijze te faciliteren, bijvoorbeeld door tussenkomst van het IOM of de UNHCR. De Afdeling overweegt verder dat op voorhand niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden dit faciliteren ook bestaat uit samenwerking met een andere EU-lidstaat of ten minste een onderzoek door verweerder naar die mogelijkheid. Niet valt in te zien dat de soevereiniteit van Nederland op die manier wordt aangetast, alleen al niet omdat - zou zo'n samenwerking daadwerkelijk plaatsvinden - het verweerder blijft die een besluit neemt naar aanleiding van het resultaat van die samenwerking en hij die bevoegdheid niet overdraagt aan de andere EUlidstaat. Evenmin is dit een inbreuk op de soevereiniteit van de andere EU-lidstaat.
5.3
Eiseres heeft aangevoerd dat zij een verklaring heeft van de Italiaanse ambassade waaruit volgt dat zij bereid zijn DNA-materiaal af te nemen. Gelet hierop, gelet op het feit dat nu vaststaat dat de gestelde vader van eiseres Eritrea niet kan verlaten en gelet op de uitspraak van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat geen DNA-onderzoek kan plaatsvinden via het inroepen van diplomatieke hulp bij vertegenwoordigingen van andere lidstaten van de Europese Unie in Eritrea, dan wel door tussenkomst van het IOM of het UNHCR in Eritrea, waar de gestelde vader van eiseres ter legalisering van de toestemmingsverklaring zijn handtekening kan zetten. Verweerder kan immers ook zelfstandig onderzoek doen, als het DNA-materiaal van de gestelde vader wordt afgenomen op een EU-ambassade in Asmara en dat materiaal door de EU-lidstaat aan verweerder wordt toegezonden. Gesteld noch gebleken is dat een op die wijze te verrichten onderzoek niet zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen van objectiviteit en zorgvuldigheid. Evenmin valt in te zien waarom bij afname van het DNA-materiaal geen legalisatie van de handtekening op de toestemmingsverklaring van de gestelde vader kan plaatsvinden.
5.4
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden, gelet op verweerders nadere standpunt naar aanleiding van de heropening. De rechtbank zal ter bevordering van de finale beslechting van dit geschil verweerder opdragen ervoor te zorgen dat de gestelde vader DNA-materiaal kan afstaan op de vertegenwoordiging van een EU-lidstaat in Asmara, danwel door tussenkomst van het IOM of de UNHCR, en de handtekening op zijn toestemmingsverklaring kan laten legaliseren, waarna verweerder alsnog het aangeboden DNA-onderzoek dient te verrichten. De rechtbank gaat er van uit dat eiseres zich tot de Nederlandse ambassade te Addis Ababa wendt om middels een DNA-onderzoek de familierechtelijke relatie tussen eiseres, haar gestelde vader en referente vast te laten stellen. Verweerder dient vervolgens opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.869,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het verschijnen ter twee nadere zittingen en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.869,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.