Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] [plaats 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 december 2019, met producties 1 t/m 36;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
- het tussenvonnis van 27 januari 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 februari 2021 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
- a) een zeer onzorgvuldige administratie van het beheer;
- b) een veel te lage taxatie van de waarde van de goederen;
- c) aankoop door een van de beheerders van een groot aantal (luxe) goederen uit de boedel tegen een te lage waarde;
- d) het ten onrechte onder beheer stellen van de meubilaire goederen;
- e) zeer kostbaar en onverantwoordelijk beheer over de stoeterij, zonder gehoor te geven aan het in juli 1945 gedane verzoek van de vader om tot onmiddellijke liquidatie van de stoeterij over te gaan;
- f) de verkoop van de paarden na de opheffing van het beheer, evenals een groot aantal andere goederen, en voor aanzienlijk lagere prijzen waardoor de opbrengst lager was dan de kosten voor het onderhoud;
- g) benoeming van een bestuurder en beheerder van de uitgeverijen, die zelf eveneens een uitgeverij bezat en een schuld aan de vader had openstaan;
- h) liquidatie van de uitgeverijen, zonder enige poging tot voortzetting ervan.
4.De beoordeling
dat het noodzakelijk is, dat deze onverkwikkelijke aangelegenheid thans definitief wordt opgelost.” [3]
binnen redelijke grenzen’werd gehouden. De wetgever heeft daarbij opgemerkt: