ECLI:NL:RBDHA:2021:3404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag door de minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister voor Rechtsbescherming over de afwijzing van een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Eiseres had op 24 februari 2020 een VOG aangevraagd voor de functie van zorgdienstverlener in de gezondheidszorg. De minister heeft deze aanvraag op 27 maart 2020 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing is op 18 augustus 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 april 2021, die via een Skypeverbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 heeft toegepast en dat er sprake was van een objectief en subjectief criterium. Eiseres betwistte de afwijzing en voerde aan dat de openstaande strafzaak onvoldoende grond vormde voor de afwijzing van de VOG-aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende rekening had gehouden met de belangen van eiseres, maar dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat het risico voor de samenleving zwaarder woog dan het belang van eiseres bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021 via een Skypeverbinding.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen de gemachtigde.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft op 24 februari 2020 verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van zorgdienstverlener in de gezondheidszorg.
3. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 2017, 68620; hierna: de beleidsregels). Daarnaast heeft verweerder het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden diensten, zakelijke transacties, proces en personen van toepassing verklaard. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag van eiseres gehandhaafd op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg). Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) blijkt dat eiseres op 12 april 2019 diefstal met geweldpleging in vereniging heeft gepleegd (artikel 310 jo. Artikel 312, eerste lid, jo. Artikel 312, tweede lid, aanhef sub 2 van het Wetboek van Strafrecht) en dat deze zaak nog openstaat. Voorts is, nu eiseres binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, ook gekeken naar oudere gegevens uit het JDS. Daaruit blijkt dat eiseres in 2002 en 2007 met justitie in aanraking is gekomen vanwege vermogensdelicten. Volgens verweerder is aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2. van de beleidsregels en het subjectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.3. voldaan.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank gaat – voor zover van belang – in het navolgende in op hetgeen namens eiseres is aangevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ter zitting is van de zijde van eiseres desgevraagd te kennen gegeven dat niet in geschil is dat is voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium. Het geschil spitst zich toe op de vraag of is voldaan aan het subjectieve criterium.
5.2
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het subjectieve criterium geen aanleiding biedt om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Eiseres merkt op dat het strafbare feit binnen de terugkijkperiode geen veroordeling omvat. Het gaat nog om een openstaande zaak, waar tevens onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van eiseres bij deze zaak. Ook zou het tijdsverloop in het voordeel van eiseres moeten meewegen. In het kader van de twee justitiële contacten die hebben plaatsgevonden buiten de terugkijktermijn stelt eiseres dat het gaat om lichte vergrijpen. Eén veroordeling in de terugkijkperiode in combinatie met enkele feiten buiten de terugkijkperiode, kan onmogelijk leiden tot een afwijzing van de VOG-aanvraag. Het belang van eiseres bij het verkrijgen van de VOG dient zwaarder te wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door verweerder gestelde risico. Met de afwijzing wordt eiseres onevenredig hard getroffen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldaan is aan het subjectieve criterium. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat een openstaande zaak en dus slechts een verdenking ertoe zou moeten leiden dat verweerder daarmee terughoudend zou dienen om te gaan, overweegt de rechtbank dat wet, regelgeving en jurisprudentie accorderen dat verweerder rekening houdt met openstaande zaken, ook al is die beschuldiging nog niet door de rechter getoetst, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 12 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2966). Verweerder heeft daarbij kunnen meewegen dat het niet gaat om een licht vergrijp, namelijk het ontvreemden van een groot geldbedrag en een mobiele telefoon, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft door middel van (valse) politielegitimatie en er voorafgaand aan de diefstal geweld of bedreiging zou zijn toegepast.
Het betoog dat verweerder het tijdsverloop in het voordeel van eiseres had moeten meewegen, slaagt niet. Aangezien het een recent feit betreft (als pleegdatum is vermeld 12 april 2019), is het naar het oordeel van verweerder nog te kort geleden dat eiseres met justitie in aanraking is gekomen om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. De rechtbank volgt hierin het standpunt van verweerder.
Ook gelet op het aantal antecedenten zowel binnen als buiten de terugkijktermijn mocht verweerder een zwaarder gewicht toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van eiseres bij afgifte van een VOG.
Voorts vindt de rechtbank dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiseres voldoende heeft betrokken. Verweerder heeft meegewogen de stelling van eiseres dat het lastig wordt voor haar om een andere baan te vinden, dat zij afhankelijk is van de VOG om nieuwe inkomsten te genereren voor haar en haar gezin, dat zij financieel zwaar wordt getroffen, dat zij gemotiveerd is en haar potentiële werkgever enthousiast is over haar capaciteiten. Verweerder heeft gelet op de hierboven genoemde omstandigheden (ernstige verdenking, kort tijdsverloop) echter in redelijkheid het belang van de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres bij afgifte van een VOG.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3.2.
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.3.
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico's voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico's nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.
In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het
objectieve criterium.
[...]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken
zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]