ECLI:NL:RBDHA:2021:3402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer door het CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR, waarbij hem een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) was opgelegd vanwege verkeersovertredingen. De overtredingen omvatten te hard rijden, het maken van een 'wheelie' en inhalen tussen twee auto’s, wat door een verbalisant was waargenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht de EMG heeft opgelegd, omdat er voldoende bewijs was van de overtredingen en het vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen, aangezien de inhoud van het proces-verbaal van de politie als betrouwbaar werd beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid van het CBR om een EMG op te leggen niet afhankelijk is van een strafrechtelijke procedure en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021 via een Skypeverbinding. Eiser is verschenen. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Uit het op 13 juli 2020 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van overtreding blijkt dat eiser op 11 juli 2020 als bestuurder van een motorfiets (met kenteken [kenteken] ) te hard reed, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg tweemaal een ‘wheelie’ maakte en tussen twee rijstroken inhaalde, terwijl er aan weerszijde auto’s reden. Deze overtredingen zijn waargenomen door een verbalisant die zich buiten diensttijd in zijn personenauto bevond. Toen de verbalisant eiser uit het zicht verloor, heeft hij een collega motorrijder gevraagd het voertuig te onderscheppen. Deze collega heeft eiser staande gehouden en heeft zijn rijbewijs ingevorderd. Ook zijn er foto’s genomen van eiser en zijn motor, die als bijlage bij het proces-verbaal zijn gevoegd.
2. Op 20 juli 2020 heeft de korpschef aan verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie(ën) van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met het maken van de zogenaamde wheelie, het te hard rijden en het inhalen meerdere regels heeft overtreden en dat hij daarom een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Verweerder gaat uit van de door de politie opgemaakte stukken en benadrukt dat verbalisanten geen baat hebben bij het vermelden van onjuiste informatie in het proces-verbaal. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder uitgaan van de juistheid van de inhoud van deze stukken. Voor het opleggen van de maatregel is verder slechts vereist dat er een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid moet blijken. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat wanneer is voldaan aan één of meerdere gedragingen als genoemd in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (De Regeling), hij gehouden is een EMG op te leggen en dat er dan geen ruimte is voor een belangenafweging. Verweerders bevoegdheid staat verder los van een strafrechtelijke procedure.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser ontkent dat hij te hard heeft gereden en tussen twee auto’s door heeft ingehaald. Deze gedragingen zijn waargenomen door een verbalisant die niet in functie was. De vermeende overtredingen zijn tevens niet geconstateerd door de verbalisant die hem heeft aangehouden. Daarbij is hem verteld dat hij naast het invorderen van zijn rijbewijs enkel een strafbeschikking opgelegd zou krijgen, zonder EMG. Volgens eiser zijn de gestelde gedragingen niet bewezen en onvoldoende om tot een vermoeden van ongeschiktheid of onvoldoende rijvaardigheid te komen.
Juridisch kader
5. De bij de beoordeling toegepaste regelgeving wordt weergegeven in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van het proces-verbaal van de politie, waarin de verbalisanten hebben verklaard dat eiser als bestuurder van een motorfiets te hard reed, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg tweemaal een ‘wheelie’ maakte en tussen twee rijstroken inhaalde, terwijl er aan weerszijde auto’s reden. Dat mag verweerder volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:527. De stelling dat de verbalisant niet in functie was ten tijde van de overtreding en dat de snelheid waarmee eiser reed niet is geconstateerd door middel van een officiële snelheidsmeting, is onvoldoende voor de conclusie dat niet van het proces-verbaal zou mogen worden uitgegaan. Overigens acht de rechtbank het niet uitgesloten dat eiser gestelde gedragingen heeft verricht. Eiser heeft namelijk geen tegenbewijs geleverd dat maakt dat de rechtbank twijfelt aan hetgeen is vermeld in het proces-verbaal. Gelet op het voorgaande mocht verweerder er dus van uitgaan dat eiser de genoemde overtredingen heeft begaan. Al op grond van die overtredingen was verweerder bevoegd en, gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 131, eerste lid, van de WVW, zelfs verplicht om eiser een EMG op te leggen.
Dat eiser zich afdoende gestraft acht door de opgelegde boete en het innemen van zijn rijbewijs gedurende tien dagen, waarvan de gevolgen voor hem als zelfstandig ondernemer groot waren, is invoelbaar. De opgelegde maatregel is echter van een andere, namelijk bestuursrechtelijke aard dan de strafsanctie. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming dan ook terecht hiermee geen rekening gehouden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) bepaalt, samengevat, dat indien een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling wordt gedaan aan het CBR.
Artikel 131, eerste lid, onder a, van de WVW bepaalt, samengevat, dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene de verplichting oplegt zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 zijn nadere regels gesteld (hierna: de Regeling).
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Regeling kunnen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 blijken uit eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Regeling besluit verweerder tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. a) betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
b) ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets of rjibewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker of een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom.
In bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag staat onder 2, 3 en 4 het volgende:
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
c) niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. a) de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.