ECLI:NL:RBDHA:2021:3370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom in verband met groepsvorming tijdens avondklok

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de burgemeester van Gouda. De burgemeester had op 27 januari 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan de verzoeker wegens het overtreden van de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 en de Covid-19 maatregelen. De verzoeker was betrokken bij een groep jongeren die zich had verzameld met de intentie om te rellen, wat leidde tot zijn aanhouding door de politie. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de last en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 maart 2021 is het onderzoek via Skype gehouden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de op ambtseed opgemaakte rapportages van de politie. De voorzieningenrechter heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de politie, die melding maakten van de intenties van de groep jongeren. De verzoeker heeft niet overtuigend aangetoond dat hij niet bij de groep hoorde of dat de waarnemingen van de politie onjuist waren.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de APV en de Covid-regels. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat de hoogte van de opgelegde dwangsom een voldoende prikkel moet zijn voor de verzoeker om zich aan de regels te houden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1035 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
tegen

de burgemeester van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L. van den Dool).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021.
Aan de zitting hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de
rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
In de bestuurlijke rapportage van de politie van 26 januari 2021 is, onder meer, het volgende vermeld.
De rijksoverheid heeft op 23 januari 2021 een avondklok ingesteld die elke dag van kracht is tussen 21:00 uur en 04:30 uur, tot 10 februari 2021. Op 24 januari 2021 hebben zich op verschillende plaatsen in het land wanordelijkheden voorgedaan. Op 25 januari 2021 hebben, nadat daartoe werd opgeroepen op diverse social media, ongeregeldheden plaatsgevonden in verschillende wijken in Gouda.
Op 26 januari 2021 heeft de politie via de wijkagenten vernomen dat via social media het bericht rondging dat men op die dag om 15:00 uur wilde verzamelen in de wijk Bloemendaal. De politie heeft toezicht gehouden bij het winkelcentrum in deze wijk en gezien dat daar een groep van zes jongeren stenen en hout leek te verzamelen. Omdat bij de meeste rellen in het land gebruik is gemaakt van onder meer stenen en vuurwerk, had de politie het vermoeden dat deze personen zouden gaan rellen. De berichtgeving en opgeroepen tijd van de berichten op social media klopte. Daarom werden deze zes personen aangemerkt als verdachte van het strafbare feit opruiing. Deze zes personen, onder wie verzoeker, zijn omstreeks 16:38 uur door de politie op heterdaad aangehouden. De gsm’s van deze personen zijn inbeslaggenomen en worden onderzocht, op grond waarvan verder aannemelijk kan worden geacht dat zij betrokken zijn bij opruiing, dan wel het zich schuldig maken aan openlijke geweldpleging. Bij verzoeker is bij de aanhouding in zijn broekzak een stuk steen gevonden, dat volgens de politie leek op een stuk trottoirtegel.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:1 van de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 (APV), artikel 58g. van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en artikel 3.1. van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).
Hieraan is de bestuurlijke rapportage van 26 januari 2021 ten grondslag gelegd.
Verweerder acht het aannemelijk dat verzoeker met de andere personen kwade bedoelingen had en zaken aan het verzamelen was om daarmee schade of letsel aan te richten.
Voorts blijkt volgens verweerder uit de bestuurlijke rapportage dat verzoeker in ieder geval met vijf personen in groepsverband bij elkaar was, terwijl het onder de huidige Covid-regels verboden is om met meer dan twee personen samen te komen.
Verzoeker wordt gelast zich te onthouden van
  • het deelnemen aan een samenscholing;
  • het in groepsverband samenkomen met meer mensen dan op grond van de Wpg in samenhang met de TRM is toegestaan;
  • het bij zich hebben van zaken waarvan het aannemelijk is dat deze zijn meegebracht of aanwezig zijn om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.
Indien verzoeker zich niet aan deze last houdt, dan verbeurt hij op grond van artikel 5:32 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom van € 2.500,- per constatering, met een maximum van € 10.000,-.
2.2.
Verweerder heeft bij zijn verweerschrift van 5 maart 2021 een nadere reactie van de politie van 5 maart 2021 overgelegd. Daarin is vermeld dat de politie op 26 januari 2021 bij de Ganzenburg te Gouda onder meer heeft gezien dat een groep jongens bezig was met het uit de straat halen van tegels. De jongens sloegen de tegels kapot en legden deze in een winkelwagen. Ook waren zij met hout aan het slepen. De groep heeft zich verplaatst naar het winkelcentrum Bloemendaal. Er werd gezien dat een persoon, naar later bleek verzoeker, in het winkelcentrum was. De politie heeft de foto die van verzoeker is genomen toen hij in de groep verkeerde, vergeleken met de foto die van verzoeker is genomen net na de aanhouding. Deze foto’s kwamen overeen en zijn verwerkt in het dossier. Verzoeker is gefouilleerd voor hij werd overgebracht naar het politiebureau. Er werd in zijn linker broekzak een stuk steen met een afmeting van 3cm bij 2 cm aangetroffen. Dit stuk steen was volgens de politie qua structuur en kleur mogelijk afkomstig van een stoeptegel. Uit het digitaal onderzoek aan de telefoon van verzoeker is gebleken dat hij met gebruikersnaam GKA deelnemer is van de chatgroep “ [chatgroep] ”. GKA had een actieve rol binnen deze chatgroep, waar hij heeft gezegd: “alles is welkom nogmaals vuurwerk wasbenzine hamers enz”. Voorts heeft hij gezegd dat het beter was om een nieuwe en gesloten groep te maken. Vervolgens is de nieuwe groep “herresgouda” gemaakt, waarin GKA heeft gezegd “wees actief als je er bij wilt zijn alles is welkom neem als het kan benzine en vuurwerk mee!!!”
3. De voorzieningenrechter komt aan de hand van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222) mag de burgemeester in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Dit geldt eveneens voor de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden waarom verweerder niet mag uitgaan van de bestuurlijke rapportage van 26 januari 2021, zoals aangevuld met de reactie van 5 maart 2021. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet bij de groep heeft gehoord en dat de waarnemingen van de politie over de gedragingen van deze groep niet juist zijn. Dat hij bij het winkelcentrum alleen aanwezig was voor een bestelling bij een eettent is door verzoeker niet onderbouwd.
Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat hij de berichten die de politie heeft aangetroffen op zijn telefoon niet heeft verzonden. Hij heeft die dag zijn telefoon uitgeleend aan meerdere vrienden, hetgeen volgens verzoeker onderling gebruikelijk is. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen aanwijzingen zijn voor de lezing van verzoeker op dit punt. Hij heeft ook niet nader aangegeven aan hoeveel vrienden en aan wie hij zijn mobiel heeft uitgeleend. Verzoeker heeft voorts meegedeeld dat hij een taakstraf van 80 uur opgelegd heeft gekregen. Dat daartegen hoger beroep is ingesteld, maakt dit niet anders. Een (bestuursrechtelijke) herstelmaatregel ter voorkoming van verdere overtredingen, zoals hier aan de orde, heeft een ander doel dan een strafrechtelijke sanctie (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3274).
Verzoeker heeft over het bij hem aangetroffen stukje steen aangevoerd dat hij altijd een steentje bij zich draagt voor zijn rituele wassing als hij buitenshuis zijn geloof wenst te belijden. Voor zover moet worden uitgegaan van deze lezing van verzoeker, volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat het bij zich hebben van een klein steentje geen probleem hoeft te zijn, zolang zich geen overige verdachte omstandigheden voordoen.
Gelet op het vorenstaande is sprake van overtreding van artikel 2:1 van de APV. Nu ervan mag worden uitgegaan dat verzoeker behoorde bij de groep van zes jongeren, is tevens sprake van overtreding van artikel 58g. van de Wpg en artikel 3.1. van de Trm. Verweerder was in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
4.3.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan hiervan afwijken. Daarbij kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het geval een last onder dwangsom strekt tot voorkoming van herhaling van een overtreding, aan de last niet persé een begunstigingstermijn behoeft te worden verbonden, maar dat dit in bijzondere omstandigheden anders kan zijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1314). Het karakter van de last ziet, volgens verzoeker, op de vernielingen in het kader van het instellen van de avondklok. Dat de rust inmiddels is teruggekeerd en dat de (gehele) samenleving de avondklok lijkt te respecteren acht de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verzoeker een begunstigingstermijn moet worden geboden. Als verzoeker niet opnieuw de overtreding begaat, verbeurt hij ook geen dwangsom. Hij heeft dit daarom zelf in de hand.
4.4.
Verzoeker heeft bezwaar tegen de hoogte van de dwangsommen. Hij is een minderjarige, hij volgt de HAVO, en financiële middelen om een dergelijke boete te voldoen zijn er niet. Hij vraagt de dwangsom te wijzigen in € 50,- per constatering, met een maximum van € 10.000,-. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2001) op het standpunt gesteld dat de hoogte van de dwangsom voor verzoeker een voldoende financiële prikkel moet zijn om zich aan de genoemde regels te houden. De hoogte van de opgelegde dwangsom sluit aan bij de hoogte van de dwangsom die verweerder hanteert bij bijvoorbeeld het vervoeren van inbrekerswerktuigen.
De voorzieningenrechter acht het bedrag van de dwangsom hoog en vraagt zich af of de situatie van overtreding van regels in het kader van de APV, gezondheid en Covid vergelijkbaar is met die van het vervoeren van inbrekerswerktuigen, nu dit laatste, anders dan de situatie hier aan de orde, ziet op geldelijk gewin. Verweerder dient daarbij in bezwaar ook nader te onderbouwen hoe de hoogte van dit bedrag zich verhoudt tot zijn standpunt dat de beoordeling of sprake is van een overtreding afhankelijk is van concrete omstandigheden c.q. de context waarin personen of zaken worden aangetroffen. Nu verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat mocht een dwangsom worden opgelegd deze niet wordt ingevorderd, maar wordt meegenomen in de bezwaarprocedure tegen de last onder dwangsom ziet de voorzieningenrechter hierin evenmin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2021.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.