In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG) opgelegd gekregen na een ernstige snelheidsovertreding. Eiser was niet verschenen op de derde cursusdag van de EMG, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Eiser voerde aan dat hij om persoonlijke redenen niet kon verschijnen en dat de ongeldigverklaring onevenredige gevolgen voor hem had, aangezien hij zijn rijbewijs nodig had voor werk en gezinsverplichtingen.
De rechtbank overwoog dat het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij een geldige reden had en dat hij op de hoogte was van de cursusdatum, aangezien de uitnodiging aangetekend was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.