ECLI:NL:RBDHA:2021:3347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs door niet deelnemen aan educatieve maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG) opgelegd gekregen na een ernstige snelheidsovertreding. Eiser was niet verschenen op de derde cursusdag van de EMG, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Eiser voerde aan dat hij om persoonlijke redenen niet kon verschijnen en dat de ongeldigverklaring onevenredige gevolgen voor hem had, aangezien hij zijn rijbewijs nodig had voor werk en gezinsverplichtingen.

De rechtbank overwoog dat het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij een geldige reden had en dat hij op de hoogte was van de cursusdatum, aangezien de uitnodiging aangetekend was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 via een videoverbinding. Eiser en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser bij besluit van 3 april 2019 een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG) opgelegd, omdat hij zich onverantwoord heeft gedragen in het verkeer. Eiser heeft op 23 maart 2019 met zijn auto binnen de bebouwde kom 153 km per uur gereden, terwijl ter plaatse een snelheid maximaal 50 km was toegestaan. In dit besluit is eiser erop gewezen dat het zonder geldige reden niet deelnemen aan de EMG tot gevolg zal hebben dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs ongeldig verklaard, vanwege het niet meewerken aan de EMG, omdat eiser zonder geldige reden niet is verschenen op de derde cursusdag van de EMG op 10 december 2019. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat hij wegens persoonlijke omstandigheden niet is verschenen op de derde cursusdag. Eiser dient op korte termijn over zijn rijbewijs te beschikken, omdat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk en om zijn kinderen naar school en sportactiviteiten te brengen. Omdat hij niet over zijn rijbewijs beschikt, loopt hij veel inkomsten mis. Het besluit treft eiser onevenredig hard en staat in geen enkele verhouding tot de daaraan door verweerder ten grondslag gelegde redenen.
4. Op grond van artikel 132, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) besluit verweerder onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, indien de houder ervan niet de vereiste medewerking verleent aan een hem opgelegde educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden het tijdstip en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door het CBR vastgesteld. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, opnieuw tijd en plaats worden vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
Gelet op artikel 132, van de Wvw 1994, in samenhang bezien met artikel 132 van het Reglement rijbewijzen, ligt het op de weg van eiser om, indien hij niet op de afgesproken tijd en plaats aanwezig is, aannemelijk te maken dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet is verschenen op de derde cursusdag en dat – ook naderhand – geen geldige reden van verhindering is gebleken. Voorts is niet in geschil dat eiser door verweerder erop is gewezen dat het zonder geldige reden niet deelnemen aan de EMG tot gevolg zal hebben dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Gelet daarop kan niet anders worden geoordeeld dan dat eiser niet de vereiste medewerking aan de EMG heeft verleend, als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de Wvw 1994. Verweerder was ingevolge de imperatieve bepaling artikel 132, tweede lid, van de Wvw gehouden het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn eerst ter zitting ingenomen en niet onderbouwde stelling dat hij niet op de hoogte was van de datum van de cursusdag, omdat hij de uitnodiging voor de cursusdag van 10 december 2019 niet heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de uitnodiging voor de EMG van 10 december 2019 aangetekend heeft verzonden naar het door eiser opgegeven adres. Deze uitnodiging is niet retour gekomen. Ook blijkt uit de gedingstukken dat verweerder een adresverificatie heeft gedaan in de Basisregistratie personen. Hiermee is sprake van een deugdelijke verzending en bekendmaking van de cursusdatum. De rechtbank wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van eiser is zich (tijdig) in te schrijven op het adres waar hij daadwerkelijk woonachtig is, zodat hij bereikbaar is voor instanties. Dat eiser dit niet heeft gedaan en daardoor mogelijk niet op de hoogte was van de cursusdatum is een omstandigheid die voor eisers eigen rekening en risico dient te komen.
6. Het betoog van eiser dat dit voor hem onevenredige nadelige gevolgen heeft, kan niet slagen. Gelet op het imperatieve karakter van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 bestaat er geen ruimte voor een belangenafweging, (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1321, onder 6.3), waarin de beoordeling van de evenredigheid is begrepen. De wet- en regelgever heeft deze belangenafweging al gemaakt.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.