ECLI:NL:RBDHA:2021:3345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en onderzoek rijvaardigheid na verkeersincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiseres tegen besluiten van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten waarbij haar rijbewijs ongeldig was verklaard en een onderzoek naar haar rijvaardigheid was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op basis van een mededeling van de politie, waarin werd gesteld dat eiseres niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte, een onderzoek had opgelegd. Eiseres betwistte de juistheid van deze mededeling en voerde aan dat het besluit niet in stand kon blijven vanwege strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat het CBR in redelijkheid het vermoeden van ongeschiktheid had mogen baseren op de mededeling van de politie, die voldoende feitelijke grondslag bood. Eiseres had bovendien procesbelang bij de beoordeling van de bestreden besluiten, gezien de kosten die zij had gemaakt voor een medisch onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van het CBR rechtmatig waren en verklaarde de beroepen ongegrond. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de informatie van de politie onjuist was, en de rechtbank oordeelde dat de keurend psychiater op basis van de beschikbare informatie tot een juiste conclusie was gekomen over de geschiktheid van eiseres om te rijden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3141 en SGR 20/6345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Ten aanzien van zaaknummer 20/3141
Bij besluit van 2 december 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Ten aanzien van zaaknummer 20/6346
Bij besluit van 22 april 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard.
Bij besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 via een videoverbinding. Eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Ten aanzien van zaaknummer 20/3141
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit 1 de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van de korpschef van politie van 24 oktober 2019 ten grondslag gelegd. Hierin is vermeld dat het vermoeden bestaat dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorieën van motorvoertuigen waarvoor aan haar een rijbewijs is afgegeven. Aan dit vermoeden is ten grondslag gelegd dat eiseres op 23 oktober 2019, als bestuurder van een auto, met een hogere snelheid reed dan ter plaatse was toegestaan. Nadat de politie twee snelheidsmetingen had uitgevoerd, waarbij eiseres telkens de maximaal toegestane snelheid ruim overschreed, heeft de politie eiseres een volgteken gegeven. Eiseres maakte meerdere scherpe stuurbewegingen naar links en rechts, waarna eiseres de politie inhaalde. Hierop heeft de politie de blauwe zwaailichten ingeschakeld. Eiseres reageerde hier niet op en reed met verhoogde snelheid weg. De politie zag vervolgens dat eiseres hard remde en op de vluchtstrook stopte. Hierop volgde er een worsteling met een politieagent, waarna eiseres met pepperspray in haar gezicht achter het stuur is gestapt en de auto in de versnelling had gezet. De politieagent hing op dat moment nog aan de auto van eiseres en moest noodgedwongen loslaten. De politie nam waar dat eiseres wegreed en dat zij wederom harder reed dan ter plaatse was toegestaan. Ook zag de politie dat eiseres een doorgetrokken streep overschreed, dat zij op enig moment door rood reed en dat zij meerdere keren geen richting aangaf. Eiseres verklaarde later dat zij zichzelf, tijdens de worsteling op de vluchtstrook, van het leven had willen beroven door voor een tegemoetkomende vrachtwagen te springen.
Verweerder heeft, gelet op de inhoud van deze mededeling, een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd, gebaseerd op het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de vereiste geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig op grond van artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling). Specifiek wijst verweerder op ernstig gestoord inzicht of gedrag, ernstig onaangepast rijgedrag en abnormale opwindingstoestanden, als bedoeld in de bijlage bij de Regeling, onder B. Verder heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs geschorst, omdat er volgens verweerder duidelijke aanwijzingen zijn dat eiseres lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling.
2. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Eiseres betoogt dat sprake is van strijd met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, omdat het primaire besluit niet twee weken na de brief van 5 november 2019 is genomen, waarin verweerder heeft aangekondigd dat vóór 19 november 2019 een besluit zal worden genomen. Eiseres betoogt verder dat de mededeling onbevoegd is gedaan, omdat deze niet is ondertekend door de korpschef, maar door de wijkagent. Deze wijksurveillant is niet gemandateerd tot het doen van een schriftelijke mededeling aan verweerder. Verweerder heeft eiseres voorts bewust niet gehoord. Eiseres betwist de juistheid van de informatie van de politie zoals weergegeven in de mededeling. Het besluit is slechts op deze onjuiste informatie gebaseerd en niet op een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal.
3. De wettelijke regels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres al op 11 januari 2020 een onderzoek naar haar rijgeschiktheid bij een keurend psychiater heeft ondergaan en dat zij op grond van het door de keurend psychiater uitgebrachte rapport haar rijbewijs heeft teruggekregen met een termijnbeperking van één jaar.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroepen. Procesbelang is namelijk aanwezig als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor haar feitelijke betekenis kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat thans voldoende belang is bij een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten, gelet op de kosten die eiseres heeft moeten maken voor het medische onderzoek.
6. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid behoeft te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:646).
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de mededeling in redelijkheid het vermoeden mogen ontlenen dat eiseres niet langer beschikte over de geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen. Hierbij is van belang dat een vermoeden, als bedoeld in artikel 130 van de WVW 1994, niet hoeft te zijn gebaseerd op een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, maar dat dit ook kan worden gebaseerd op bijvoorbeeld een mutatierapport indien deze een voldoende nauwkeurige en uitgebreide omschrijving bevat van de waargenomen gedragingen die aan het vermoeden ten grondslag is gelegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2306. In de mededeling zijn de feitelijke gedragingen van eiseres ten tijde van het incident op 23 oktober 2019 naar het oordeel van de rechtbank voldoende nauwkeurig en uitgebreid beschreven. In het rapport is niet volstaan met een interpretatie of een waardeoordeel. Niet valt in te zien dat verweerder niet op de bevindingen in deze mededeling heeft mogen afgaan. Hierbij is van betekenis dat politieagenten, als ervaringsdeskundigen in het observeren en registreren, voldoende in staat zijn om waar te nemen wat er geschiedt en het (rij)gedrag van weggebruikers op hun merites te beoordelen. Politieagenten hebben er geen belang bij om niet geconstateerde feiten aan politiestukken toe te voegen. De enkele – niet nader onderbouwde – betwisting van de juistheid van de informatie zoals opgenomen in deze mededeling, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht om aan de juistheid van de conclusie van de politiemedewerker te twijfelen. Eiseres heeft geen tegenbewijs overgelegd op grond waarvan om andere redenen geoordeeld zou moeten worden dat verweerder niet van de juistheid van het rapport had mogen uitgaan.
6.2.
Voor de stelling dat de mededeling onbevoegd is gedaan, bestaan geen aanwijzingen. Zoals verweerder in het bestreden besluit 1 en het verweerschrift al uitvoerig heeft toegelicht, valt niet in te zien dat de hoofdagent niet bevoegd was om een mededeling uit te brengen, nu hij moet worden aangemerkt als een bij de regiopolitie Haaglanden werkzame ambtenaar met algemene opsporingsbevoegdheid op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering tot het doen van een schriftelijke mededeling aan verweerder, als bedoeld in artikel 130 van de WVW 1994. De rechtbank wijst in dit verband op het bij het bestreden besluit 1 bijgevoegde mandaatbesluit. De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep hiertegen verder nog heeft aangevoerd, geen reden dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat de hoofdagent bevoegd was, zodat geen aanleiding bestond om het benoemingsbesluit van de hoofdagent op te vragen. Dat eiseres een klacht tegen de hoofdagent heeft ingediend maakt het voorgaande niet anders. Gelet op het voorgaande was verweerder gehouden om aan eiseres een onderzoek naar haar rijgeschiktheid op te leggen.
6.3.
Ten aanzien van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs hangende de uitkomst van het onderzoek overweegt de rechtbank dat voor het nemen van een dergelijke maatregel sprake moet zijn van een duidelijke aanwijzing dat eiseres lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:520). Dit vereist een zwaardere bewijslast dan bij het opleggen naar een onderzoek het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen aannemen dat er duidelijke aanwijzingen waren dat eiseres geestelijk niet goed functioneerde.
7. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van zaaknummer 20/6345
8. Verweerder heeft bij het primaire besluit 2, in bezwaar gehandhaafd, aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres het onderzoeksrapport van 11 maart 2020 van keurend psychiater M. Hanoeman van Bureau Rijbewijskeuringen, naar aanleiding van het onderzoek van eiseres van 11 januari 2020, ten grondslag gelegd. Hierin staat dat eiseres bekend is met een posttraumatische stressstoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een verminderde begaafdheid. Deze stoornissen zijn niet geheel in remissie, aldus het onderzoeksrapport. De keurend psychiater achtte eiseres daarom geschikt voor een periode van één jaar. Naar aanleiding van dit onderzoeksrapport heeft verweerder vastgesteld dat de paragrafen 8.1, 8.7 en 8.9 van de Regeling op eiseres van toepassing zijn en erop gewezen dat eiseres volgens de Regeling slechts geschikt kon worden geacht voor een periode van één jaar. Haar rijbewijs moest dus ongeldig worden verklaard en eiseres kon een nieuw rijbewijs aanvragen met een termijn beperking van één jaar.
9. Eiseres is het niet eens met dit besluit en voert in beroep opnieuw aan dat verweerder niet mag uitgaan van de juistheid van de door de politie verstrekte informatie. De vraagstelling aan de keurend psychiater is ten onrechte gebaseerd op de onjuiste informatie van de politie, zodat de keurend psychiater geen advies heeft kunnen geven op basis van de werkelijke omstandigheden van het geval. Eiseres betoogt dat het besluit niet in stand kan blijven, omdat het onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres betoogt dat zij de bevindingen van de keurend psychiater, anders dan verweerder stelt, wel heeft betwist, nu zij heeft aangegeven dat aan de keurend psychiater onjuiste feiten en omstandigheden zijn geschetst op grond waarvan hij tot zijn beslissing is gekomen.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
10.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1570) volgt dat slechts aanleiding bestaat om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van verweerder niet in stand te laten als het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarnaast volgt uit paragraaf 8.8 van de Regeling dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht.
10.2.
De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont of om te oordelen dat de gestelde diagnoses en conclusies niet worden gedragen door de daarin vermelde feiten en bevindingen.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de diagnoses en conclusies niet alleen zijn gebaseerd op de door eiseres gestelde onjuiste informatie van de politie, maar ook zijn gewogen in het licht van de overige bevindingen bij het onderzoek, waaronder informatie van de huisarts van eiseres, en in het licht van de medische specialistische kennis van de keurend psychiater. De enkele stelling van eiseres dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van informatie van de politie, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiseres, voor zover zij de bevindingen van de keurend psychiater met deze stelling inhoudelijk heeft willen weerleggen, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van een tweede onderzoek en dat zij evenmin een rapport van een medisch deskundige heeft overgelegd, waarin de conclusies en de diagnose van de keurend psychiater worden weersproken.
Verweerder kon dus uitgaan van het onderzoeksrapport van 11 maart 2020 en heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiseres slechts voor een termijn van één jaar rijgeschikt kon worden geacht.
10.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, nu dit een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit 1 al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel voor zover eiseres niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit 1.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2021.
griffier rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2 Op de eerste vordering van de in artikel 159, onder a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3 De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieen van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. (…).
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2 Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 134
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
(…).
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
2 Indien een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt gebaseerd op het gestelde in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen, dient betrokkene bij minimaal één feit bestuurder te zijn geweest van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist.
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
(…)
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medische deskundige;
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onder a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen (…).
Artikel 23
3 Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘Alcohol’.
Bijlage 1
feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
(…)
B. Geschiktheid
(…)
II. Geestelijke geschiktheid
(…)
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
(…)