ECLI:NL:RBDHA:2021:3343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en geschiktheidseisen voor motorrijtuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres had haar rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een alcoholcontrole waarbij een hoog alcoholgehalte werd vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de keurend psychiater, K.F.J. Vonhögen, bij zijn diagnose van 'alcoholmisbruik in ruime zin' meerdere aanwijzingen heeft gebruikt, waaronder de discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik en het geconstateerde alcoholgehalte. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de diagnose onterecht was en dat zij geen misbruiker is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de keurend psychiater de diagnose voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen, zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling eisen geschiktheid 2000. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de keurend psychiater en heeft de ongeldigverklaring van het rijbewijs bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiseres met ingang van 4 december 2019 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 23 december 2020 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 via een videoverbinding. Eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen. Tevens heeft [A] , werkgever van eiseres, hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Op 27 april 2019 heeft de Politie Eenheid Den Haag eiseres aangehouden als bestuurder van een snorfiets in het kader van een grootschalige alcoholcontrole. Zij is gevorderd om mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Daarbij werd bij eiseres een alcoholgehalte van 915 µg/l (dat is 2,105‰) geconstateerd. De politie heeft verweerder de in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) bedoelde mededeling gedaan van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor haar rijbewijs is afgegeven. Verweerder heeft daarom bij besluit van 10 juli 2019 eiseres een onderzoek naar haar geschiktheid opgelegd. Dit besluit is bij besluit van 15 augustus 2019 gehandhaafd. Deze rechtbank heeft het door eiseres tegen het besluit van 15 augustus 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 9 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9534. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De uitspraak van deze rechtbank is bevestigd bij uitspraak van 8 juli 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:15474. Dit besluit is derhalve onherroepelijk geworden.
1.1.
Op 5 oktober 2019 heeft eiseres het onderzoek naar het alcoholgebruik ondergaan, uitgevoerd door keurend psychiater K.F.J. Vonhögen. Dit onderzoek bestond uit een anamnese, een lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, alsmede een bloedonderzoek. Van het onderzoek is een rapport opgemaakt. In het rapport van 17 oktober 2019 komt de keurend psychiater tot de psychiatrische diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Uit het rapport blijkt verder dat het gelet op haar eigen verklaringen, niet aannemelijk is dat eiseres met het alcoholmisbruik is gestopt, ondanks de afwezigheid van relevante afwijkingen van haar bloedwaarden.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, op basis van de uitkomsten van het voornoemde psychiatrische onderzoek, vastgesteld dat bij eiseres sprake is van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, dat zij daarom niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, als gevolg waarvan het rijbewijs van eiseres ongeldig is verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de keurend psychiater de bevindingen goed heeft onderbouwd, dat uit het rapport voldoende kan worden herleid waarop de bevindingen en conclusies zijn gebaseerd en dat het rapport geen gebreken vertoont of inhoudelijk tegenstrijdig of onvoldoende concludent is.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat zij het niet eens is met de uitslag van het onderzoek en het ongeldig verklaren van haar rijbewijs. Eiseres en haar werkgever zijn hierdoor ernstig gedupeerd. Eiseres beweert dat in haar geval juist sprake is van een grote pakkans, omdat zij iedere dag langs het politiebureau rijdt en regelmatig wordt gecontroleerd. Eiseres voert verder aan dat geen sprake is van discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding en het geconstateerde ademalcoholgehalte en verwijst naar het proces-verbaal. Iedereen die dronken is zal (met dubbele tong) zeggen dat het niet zo is. Iemand die gedronken heeft moet dan als niet toerekeningsvatbaar worden gehouden. Eiseres merkt verder op dat zij geen misbruiker is hetgeen ook blijkt uit de bloedonderzoeken. Eiseres voert aan dat zij tijdens het onderzoek op 5 oktober 2019 twee vragen verkeerd heeft beantwoord, waardoor een verkeerde diagnose is gesteld. Eiseres wijst erop dat de keurend psychiater niet beschikte over het proces-verbaal, waarin duidelijk staat dat eiseres bij haar aanhouding dronken was. Eiseres benadrukt dat zij er alles aan heeft gedaan om het geschil met verweerder op te lossen. Verweerder heeft hieraan ten onrechte niet meegewerkt. Verweerder heeft eiseres er slechts op gewezen dat zij opnieuw een onderzoek kon ondergaan.
4. De wettelijke regels zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspaak.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), dat in een geval waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1570 en van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124).
5.2.
De rechtbank wijst voorts op de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1339) waarin de Afdeling algemene uitgangspunten heeft geformuleerd voor de beoordeling van een psychiatrisch rapport in het kader van CBR-keuringen. Volgens de Afdeling kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Er zijn meerdere, indirecte aanwijzingen nodig om tot deze diagnose te komen, omdat de betrouwbaarheid van anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheden van de aanhouding, het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol, afwijkende bloedwaarden die zich voordoen bij mensen met een chronisch hoge consumptie en lichamelijke afwijkingen die zich voordoen bij chronisch overmatig alcoholgebruik. De diagnose kan niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte, terwijl ook geldt dat de diagnose soms wel kan worden gesteld als het laboratoriumonderzoek geen afwijkende resultaten geeft. Het ontbreken van afwijkende bloedwaarden in de laboratoriumuitslagen betekent niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld, omdat enkele weken alcoholabstinentie al kan leiden tot normalisering van de bloedwaarden.
5.3.
Blijkens het verslag van bevindingen heeft de keurend psychiater aan deze diagnose de volgende bevindingen ten grondslag gelegd:
- Er is sprake van een discrepantie tussen de beschreven tolerantie enerzijds en de algemene alcoholanamnese anderzijds. Bij het opgegeven alcoholgebruik is een dergelijke tolerantie minder waarschijnlijk. Aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
- Gezien de betrekkelijk lage pakkans is het niet direct aannemelijk dat betrokkene – ondanks een betrekkelijk normale alcoholanamnese – 1 dag doorschiet en vervolgens juist die dag wordt aangehouden tijdens een routinecontrole. Waarschijnlijker is sprake van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
- Er is sprake van een discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding en de AAG/BAG. Deze discrepantie duidt op onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
- Het adem- of bloedalcoholgehalte kan gebruikt worden om de tolerantie ten aanzien van alcohol vast te stellen. Bij een promillage van 2,0 of meer zou iemand zonder tolerantie voor alcohol sterke effecten van de alcohol moeten ervaren op zijn stemming, cognitie en lichamelijke we/bevinden, waaronder een labiel affect met angst en rusteloosheid verminderd vermogen tot helder nadenken, wazig zien, verminderd evenwicht kunnen bewaren en vaak ook misselijkheid met overgeven. Dit zijn dermate sterke effecten dat iemand zichzelf duidelijk als dronken zal ervaren. Desondanks stelt betrokkene zich ten tijde van de aanhouding niet dronken gevoeld te hebben. Dit is een aanwijzing voor tolerantie. De afwezigheid van dronkenschap bij het gegeven promillage duidt dan ook het meest waarschijnlijk op een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik en vormt een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie (DSM-5 criterium A10).
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusies uit het rapport van de keurend psychiater heeft mogen volgen en heeft kunnen concluderen dat er sprake is van alcoholmisbruik. De keurend psychiater heeft deze diagnose gesteld aan de hand van meerdere omstandigheden. In het onderzoeksrapport is de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin' onder meer gebaseerd op de conclusie dat aannemelijk is dat eiseres een zekere alcoholtolerantie heeft opgebouwd. Daarbij heeft de keurend psychiater in aanmerking genomen dat eiseres bij haar aanhouding heeft aangegeven dat zij zich niet dronken heeft gevoeld. De afwezigheid van dronkenschap bij het gegeven promillage is een aanwijzing voor alcoholtolerantie. De keurend psychiater heeft erop gewezen dat de verhoogde alcoholtolerantie van eiseres niet waarschijnlijk is bij het door haar beschreven normale alcoholgebruik. Het onderzoeksrapport heeft voorts voldoende inzichtelijk gemaakt dat sprake is van een discrepantie tussen het door eiseres opgegeven alcoholgebruik ten tijde van haar aanhouding en het bij haar geconstateerde alcoholgehalte. Eiseres heeft verklaard dat zij acht glazen bier in vier uur tijd heeft gedronken. Haar eerste biertje dronk zij om 18:30 uur. Zij is aangehouden om 22:30 uur. Het te verwachten bloedalcoholgehalte is 1.00 promille, terwijl bij eiseres een gehalte van 2,105 promille is geconstateerd. Derhalve is in het onderzoeksrapport voldoende inzichtelijk gemaakt dat aanwijzingen bestaan dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
5.5.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, voor zover dit een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel voor zover eiseres niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
5.6.
De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont of om te oordelen dat de gestelde diagnose niet wordt gedragen door de daarin vermelde feiten en bevindingen. De enkele stelling van eiseres dat geen sprake is van discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding en het geconstateerde ademalcoholgehalte, omdat zij zich tijdens het onderzoek op 5 oktober 2019 heeft vergist, is daarvoor onvoldoende, zoals verweerder in het bestreden besluit al heeft toegelicht. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van een tweede onderzoek en dat zij ook geen rapport van een medisch deskundige heeft overgelegd, waarin de conclusies en de diagnose van de keurend psychiater worden weersproken.
5.7.
Gelet hierop heeft verweerder van de bevindingen van het door de keurend psychiater verrichte onderzoek kunnen uitgaan en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een situatie als bedoeld in paragraaf 8.8. van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 en dat eiseres daarom niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen.
5.8.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat verweerder niet inhoudelijk op het bezwaarschrift heeft gereageerd, nu in het bestreden besluit uitgebreid is ingegaan op hetgeen zij in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder, zoals ook in het bestreden besluit is toegelicht, niet op de gronden is ingegaan voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van 10 juli 2019, waarbij het onderzoek naar haar geschiktheid is opgelegd, omdat dit een andere procedure betreft.
5.9.
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat zij er alles aan heeft gedaan om het geschil met verweerder op te lossen, maar dat verweerder hieraan ten onrechte niet heeft meegewerkt, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder ervan was uitgegaan dat eiseres geen wijzigingen of opmerkingen had naar aanleiding van het rapport dat haar was toegezonden, omdat zij de termijn waarbinnen zij kon reageren ongebruikt heeft laten verstrijken. Daarnaast ziet het correctierecht uitsluitend op correcties van feitelijke aard, zoals bijvoorbeeld een verkeerd genoteerde geboortedatum, verwijsdata, verkeerd gespelde namen of onjuiste uitslagen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het correctierecht, anders dan eiseres meent en nog daargelaten dat ze niet tijdig heeft gereageerd op mogelijke onjuistheden in het rapport, niet inhoudt dat wijzigingen kunnen worden aangebracht, omdat eiseres het niet eens is met een onderdeel van het rapport of omdat zij een passage niet relevant vindt. Dat eiseres twee vragen verkeerd heeft beantwoord, wat daar ook van zij, kan daarom niet leiden tot de conclusie dat de keurend psychiater een verkeerde diagnose heeft gesteld.
5.10.
Aan hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de opgelegde kosten van het onderzoek, wordt niet toegekomen. Deze procedure gaat immers uitsluitend over de vraag of verweerder terecht het rijbewijs van eiseres ongeldig heeft verklaard.
6. De rechtbank overweegt ten slotte dat artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, gelet op de dwingende formulering, verweerder geen ruimte biedt voor een belangenafweging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1321, onder 6.3). Dit betekent dat verweerder zich terecht verplicht heeft geacht het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren. Dat eiseres belang heeft bij behoud van het rijbewijs, kan derhalve niet tot een ander besluit leiden.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…].
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…].
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
[…].
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.