ECLI:NL:RBDHA:2021:3308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
SGR 19/1056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van onjuiste medische grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.G.M. van Gorkum, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering die per 18 september 2018 door de Uwv was beëindigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat zij nog steeds niet in staat was om haar werk als communicatieadviseur/projectmedewerker te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van de Uwv was gebaseerd op een onjuiste medische grondslag. De rechtbank heeft een deskundige benoemd, reumatoloog H.G. Raterman, die concludeerde dat eiseres op de datum in geding beperkingen had die niet waren erkend door de verzekeringsartsen van de Uwv. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Uwv het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.335,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 18 september 2018 beëindigd.
Bij besluit van 28 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Op 5 september 2019 heeft eiseres gereageerd op het aanvullende verweerschrift en heeft zij medische informatie van de huisarts ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft zij bepaald dat een reumatoloog wordt benoemd om een deskundigenrapport uit te brengen.
De rechtbank heeft vervolgens reumatoloog H.G. Raterman van het DC Expertise Centrum te Amsterdam (hierna ook: de deskundige) benoemd om eiseres te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 23 januari 2020 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd. Bij brief van 27 maart 2020 heeft verweerder op het rapport gereageerd. Bij brief van 6 april 2020 heeft eiseres hierop gereageerd.
Op verzoek van de rechtbank heeft de deskundige een aanvullende reactie gegeven. Eiseres heeft bij brief van 23 juni 2020 op het aanvullend deskundigenrapport gereageerd. Bij brief van 11 augustus 2020 heeft verweerder op dit rapport gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 22 januari 2021 gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan de zaak vooraf?
1. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is tot 1 oktober 2017 werkzaam geweest als communicatie-adviseur/projectmedewerker voor 32 uren per week bij POSG Professionals B.V. (POSG). Zij heeft zich op 15 november 2017 ziek gemeld met fysieke klachten. Eiseres ontving op het moment van de ziekmelding een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 14 februari 2018 is aan eiseres, nadat de periode van dertien weken WW was verstreken, per 14 februari 2018 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De uitkomst hiervan heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiseres vanaf
18 september 2018 geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering, omdat eiseres vanaf deze datum niet langer ongeschikt is om het werk als communicatieadviseur dan wel projectmedewerker te verrichten. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 27 december 2018.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij nog te veel klachten heeft om haar eigen werk te verrichten. Zij heeft een scala aan klachten, namelijk ontstekingsreuma in haar rug en heupen, nek- en schouderklachten, moeite met hand- en vingergebruik, astmatische bronchitis, terugkerende longontstekingen, leververvetting en oogklachten. Verder heeft zij last van vermoeidheid en heeft zij problemen met concentreren. Ten onrechte zijn er nauwelijks of geen beperkingen aangenomen. Het ziekteproces is namelijk niet verbeterd; eiseres lijdt immers aan een progressieve reumatische aandoening en heeft daarnaast ook allerlei klachten. Haar klachten zijn verre van stabiel en zeer invaliderend. Daarnaast is er geen informatie bij de huisarts opgevraagd, terwijl dat wel had gemoeten. Het onderzoek door de verzekeringsarts b&b is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen. Gelet op de discrepantie tussen de ernst van de klachten en de mening van haar behandelend artsen verzoekt eiseres om een reumatoloog of een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres onder meer brieven van de huisarts van
28 januari 2019 en 29 augustus 2019, een brief van de longarts van 4 februari 2019 en een brief van de reumatoloog van 28 januari 2019 ingediend. Verder stelt eiseres zich primair op het standpunt dat als eigen arbeid niet haar werk als projectmedewerker maar haar werk als senior communicatieadviseur moet worden aangehouden. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat indien de functie van projectmedewerker bij POSG wordt aangehouden de hele functie, dus ook het deel waarin zij steeds wisselende interim opdrachten bij verschillende opdrachtgevers moet uitvoeren, moet worden meegenomen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.3
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5. In geschil is de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres weer in staat is haar werk als projectmedewerkster respectievelijk communicatieadviseur te verrichten en terecht de ZW-uitkering met ingang van 18 september 2018 heeft beëindigd.
De medische beoordeling
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet beoordeling is eiseres opgeroepen
voor het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts op 14 september 2018, waar zij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht en van haar bevindingen op 14 september 2018 een rapport opgemaakt. In dit rapport heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen aanleiding meer is om energetische beperkingen aan te nemen op grond van het herstel van een recente longontsteking en leverfunctiestoornissen. Volgens de primaire verzekeringsarts is het ziekteproces dusdanig verbeterd en kan geen arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk meer worden aangenomen. Eiseres dient dan ook per 18 september 2018 hersteld te worden geacht voor de maatgevende arbeid, aldus de primaire verzekeringsarts.
7.2.
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres aangevoerde bezwaren de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres tijdens de hoorzitting op 20 november 2018 gezien en aanvullend een medisch onderzoek verricht. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht en hierbij onder meer kennis genomen van de informatie van de reumatoloog van
20 september 2018 en van de huisarts van 19 november 2018. De verzekeringsarts b&b heeft van zijn bevindingen op 27 december 2018 een rapport opgemaakt. In dit rapport komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt uit de informatie van de reumatoloog dat de medicatie klinisch resultaat heeft, gelet op de lange bezinking en het ontbreken van andere ontstekingsverschijnselen. Dit geeft geen uitsluitsel over de ervaren pijnklachten, echter uit deze pijnklachten is geen doorlopend vermijden van bewegen of andere inspanningen te destilleren. Hetzelfde geldt voor de overige klachten, waaronder verhoogde bloeddruk, overgewicht en een periodieke ontsteking van de luchtwegen. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft eiseres geen feitelijke medische reden(en) om het werk als projectmedewerker dan wel communicatieadviseur te vermijden voor 32 uur per week. Eiseres is dan ook terecht als geschikt is beschouwd voor haar laatst verrichte arbeid, aldus de verzekeringsarts b&b.
7.3.
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische stukken van de huisarts, de reumatoloog en de longarts heeft de verzekeringsarts b&b een aanvullende rapportage uitgebracht. In deze rapportage van 26 april 2019 geeft de verzekeringsarts b&b aan dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om haar eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts b&b worden geen nieuwe medische feiten of omstandigheden genoemd en beschikte hij bij de heroverweging in bezwaar ook al over informatie van de huisarts en de reumatoloog. Op en omstreeks de datum in geding werden gegeneraliseerde ontstekingen in het bloed, de longen en de gewrichten weersproken door de afwezigheid van een verhoogde bezinking. Ook het lichamelijk onderzoek wees niet op actuele ontstekingsprocessen. Dit betekent volgens de verzekeringsarts b&b niet dat bij eiseres geen sprake kan zijn van wisselende omstandigheden, echter uit de informatie van de reumatoloog en de longarts kan geen doorlopende belemmering voor intellectueel, fysiek niet zwaar werk worden afgeleid. De weging van de huisarts ontbeert een afweging van de aandoeningen ten aanzien van de maatgevende arbeid.
De door de rechtbank benoemde deskundige
8.1
Gezien het geschil tussen partijen over de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, 18 september 2018, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting te heropenen en de onafhankelijke reumatoloog dr. H. Raterman van het DC Expertise Centrum als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de deskundige opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vraag of de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding juist is vastgesteld door de verzekeringsartsen.
8.2
De deskundige heeft het dossier, en de aanwezige medische informatie van de behandelend sector, bestudeerd en eiseres op 17 december 2019 (lichamelijk) onderzocht. In zijn rapportage van 23 januari 2020 heeft de deskundige gerapporteerd dat bij eiseres op de datum in geding sprake was van de volgende klachten of afwijkingen in de gezondheidstoestand: axiale spondylartritis die voorafgaand aan de datum in geding wisselend actief is geweest gelet op de bij vlagen verhoogde ontstekingsparameters, Morbus Forestier (DISH), recidiverende tendinitis/tenosynovitis, chronische teninopathie en enthesiopathie passend bij chronisch pijnsyndroom, beginnende degeneratieve afwijkingen in de handen en knieën passend bij artrose, intercurrente luchtweginfectie en levertestafwijkingen die passen bij drug induced levertestafwijkingen dan wel steatosis hepatis. De deskundige merkt op dat de verzekerginsartsen geen duidelijke beperkingen hebben aangenomen wat betreft de functie van diverse gewrichten. Volgens de deskundige waren er ten tijde van het verrichten van het deskundigenonderzoek wel wat beperkingen die zijn toe te wijzen aan eerdergenoemde ziektes dan wel gebreken. De deskundige constateerde een duidelijke beperking in de lumbale flexie en milde functiebeperking in het torderen van de wervelkolom, een milde cervicale rotatiebeperking, tenditis van de extremiteiten ter hoogte van de polsen en enkels en moeizame flexie van flexoren van de handen. De deskundige concludeert dat eiseres op de datum in geding beperkingen had op de volgende onderdelen: pengreep, cilindergreep, repetitieve handelingen en gebruik van een toetsenbord en muis, langdurig zitten, gebogen actief zijn en handelingen boven de macht.
Reacties van partijen
9.1
In de rapportage van 26 maart 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het rapport van de deskundige. Volgens de verzekeringsarts b&b bevestigt het deskundigenrapport dat sprake is van een chronische reumatische rugafwijking met beperkte consequenties, matige gewrichtsafwijkingen en lichte beperkingen wat betreft houding en het gebruik van het bewegingsapparaat. De tot oktober 2018 geaccepteerde arbeidsongeschiktheid was echter niet op grond van pijnklachten maar op grond van de, laatstelijk in mei 2018, actieve ontsteking van de luchtwegen, aldus de verzekeringsarts b&b. De vermelde laboratoriumwaarden van augustus en november 2018 bevestigen in overtuigende mate dat er op dat moment geen sprake is geweest van een actief ontstekingsproces van de gewrichten of de luchtwegen. Volgens de verzekeringsarts b&b was op de datum in geding de gezondheidssituatie niet gelijk aan die zoals omschreven door de deskundige. De verzekeringsarts b&b concludeert dat het rapport van de deskundige geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
9.2
Bij brief van 6 april 2020 heeft eiseres gereageerd op het deskundigenrapport. Volgens eiseres blijkt uit het deskundigenrapport dat wel degelijk een medische grondslag aanwezig is om beperkingen aan te nemen. De deskundige heeft de vraag van de rechtbank of er op de datum in geding meer of zwaardere beperkingen golden dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld feitelijk met ‘ja’ beantwoord en heeft aanvullende beperkingen aangenomen op meerdere onderdelen. Dit betekent dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen. De geduide functie en de laatstelijk verrichte functie zijn derhalve niet passend en moeten komen te vervallen. Voorts heeft eiseres een paar kritische kanttekeningen geplaatst bij het deskundigenrapport. Volgens eiseres heeft de deskundige ten onrechte geen beperkingen gekoppeld aan de chronische vermoeidheid en pijnklachten. Hier moeten aanvullende vragen over gesteld worden, want deze klachten kunnen beperkingen met zich mee brengen wat betreft concentratie, verdelen van de aandacht, leidinggevende aspecten en een urenbeperking. Verder heeft de deskundige zich niet uitgelaten over beperkingen die eiseres wel heeft maar die vallen onder een ander vakgebied, bijvoorbeeld de oogklachten en het gebrek aan concentratie als gevolg van de pijnklachten. Deze klachten hadden vertaald moeten worden naar beperkingen. Ook zijn ‘veelvuldig buigen en torderen’ en ‘te veel statische werkzaamheden’ niet vertaald naar een beperking. Ten slotte had er een algemene beperking wat betreft hand- en vingergebruik aangenomen moeten worden. Afsluitend verzoekt eiseres de rechtbank aanvullende vragen te stellen aan de deskundige wat betreft de beperkingen als gevolg van de chronische vermoeidheid en de beperkingen aan de hand van een functionele mogelijkhedenlijst. Voorts verzoekt eiseres om een nieuw deskundigenonderzoek, namelijk een psycholoog of een arbeidsdeskundige.
Het nadere rapport van de deskundige
10.1
De rechtbank heeft, invulling gevend aan het in 9.2 genoemde verzoek van eiseres, de reacties van de verzekeringsarts b&b en eiseres voorgelegd aan de deskundige en hem verzocht nader te rapporteren.
10.2
Op 26 mei 2020 heeft de deskundige nader rapport uitgebracht, waarbij hij in is gegaan op de reacties van partijen. De deskundige geeft allereerst aan dat hij geen nieuwe medische informatie heeft ontvangen en dat zijn bevindingen en conclusies, zoals verwoord in het rapport van 23 januari 2020, hetzelfde zijn gebleven. In reactie op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 26 maart 2020 geeft de deskundige aan dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte ‘tenditis’ vertaalt naar peesirritatie, terwijl dit peesontsteking zou moeten zijn. Verder spreekt de verzekeringsarts b&b ten onrechte van ‘beginnende gewrichtsveranderingen’ terwijl sprake is van ‘beginnende degeneratieve afwijkingen passend bij artrose’, hetgeen niet hetzelfde is. Ook stelt de verzekeringsarts b&b ten onrechte dat sprake is van levertestafwijkingen door leververvetting. Er is sprake van levertestafwijkingen die zijn uitgelokt door medicatiegebruik. In reactie op de brief van eiseres van 6 april 2020 licht de deskundige toe dat reumatische aandoeningen, waaronder axiale spondylartritis, gepaard kunnen gaan met vermoeidheid, hetgeen in theorie tot enige mate van een beperking van de belastbaarheid zou kunnen leiden. Het is echter niet juist dat chronische vermoeidheid onder chronische tendinomyalgene klachten (chronische pijnklachten van de pezen en spieren) valt. Voorts rapporteert dat in dit geval het inschakelen van een deskundige op een ander gebied geen meerwaarde heeft. Eventueel zou bij twijfel over de mate van de belastbaarheid en beperkingen een arbeidsdeskundige ingeschakeld kunnen worden. Ten slotte geeft de deskundige aan dat de door eiseres genoemde beperkingen wel voorkomen in het rapport. De deskundige ziet dan ook geen aanleiding om zijn rapport op dit punt aan te passen.
De nadere reacties van partijen
11.1
Op 23 juni 2020 heeft eiseres gereageerd op het nadere rapport van de deskundige. Volgens eiseres is het antwoord op de vraag of zij haar laatstelijk verrichte arbeid kan verrichten niet duidelijk gegeven. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom opnieuw een deskundige te benoemen, namelijk een vrijgevestigde verzekeringsarts dan wel arbeidsdeskundige.
11.2
In de rapportage van 10 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de nadere rapportage van de deskundige. Volgens de verzekeringsarts b&b is de deskundige niet inhoudelijk ingegaan op de vaststelling dat eiseres als geschikt moet worden beschouwd voor het laatst verrichte werk, nu dit niet valt onder de specialisatie van de deskundige. De nadere rapportage geeft dan ook geen aanleiding om het standpunt te wijzigen, aldus de verzekeringsarts b&b.
Oordeel van de rechtbank
12.1
Volgens vaste rechtspraak [2] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
12.2
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat zij het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig acht. Hiertoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige eiseres uitgebreid heeft gesproken en onderzocht, waarbij hij de in het dossier aanwezige medische informatie uitdrukkelijk heeft betrokken. Over de aandoeningen waarvan zijns inziens bij eiseres sprake is, heeft hij voorts literatuur geraadpleegd en deze deels in zijn rapport opgenomen. De rechtbank is inzake de inhoud van de medische conclusies bovendien van oordeel dat de deskundige zijn rapport uitvoerig heeft gemotiveerd en dat duidelijk is waarom hij zijn conclusies trekt. De deskundige stelt immers dat bij eiseres op de datum in geding sprake is van axiale spondylartritis, Morbus Forestier (DISH), recidiverende tendinitis/tenosynovitis, chronische teninopathie en enthesiopathie passend bij chronisch pijnsyndroom, beginnende degeneratieve afwijkingen in de handen en knieën passend bij artrose, intercurrente luchtweginfectie en levertestafwijkingen die passen bij drug induced levertestafwijkingen dan wel steatosis hepatis. De deskundige komt, blijkens zijn antwoord op de vraagstelling onder 3 en 4, op basis van deze afwijkingen in de gezondheidstoestand van eiseres tot de conclusie dat meer beperkingen gelden voor eiseres dan door de verzekeringsarts b&b zijn aangenomen.
12.3
Alhoewel de rechtbank, in navolging van de reacties van de verzekeringsarts b&b en eiseres op het deskundigenrapport, moet vaststellen dat de door de deskundige op de in geding zijnde datum vastgestelde belastbaarheid van eiseres op onderdelen (nog) als onvolledig is aan te merken, oordeelt de rechtbank op basis van de wel aanwezige bevindingen van de deskundige dat verweerder de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding onjuist heeft vastgesteld. Immers reeds de in de rapportage opgenomen beperkingen, verdragen zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de belastbaarheid van de functie communicatieadviseur gemeentedienst (SBC-code 716080), zoals deze door de arbeidsdeskundige b&b tot uitgangspunt is genomen. Gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige b&b en de bevindingen van de deskundige, volgt de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts b&b dan ook niet waar deze (in zijn meest recente rapportage) naar aanleiding van het deskundigenrapport concludeert dat de door de deskundige geformuleerde beperkingen passend zijn binnen de grenzen van belastbaarheid van eiseres en de belasting van de maatstaf functie.
Conclusie
13.1
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste medische grondslag. De rechtbank komt aan de beoordeling van de arbeidskundige gronden van het bestreden besluit dan ook niet toe.
13.2
De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
13.3
De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming op onderdelen nog een nadere beoordeling van verweerder vereist is. In aanmerking genomen evenwel de aard van het geschil en de in dit verband thans nog aanwezige onbeantwoorde vragen, gevoegd bij het algemeen belang bij finalisering van geschillen, geeft de rechtbank verweerder in dit licht in overweging het tweede jaar van de ZW niet langer ter discussie te stellen en bij verdere besluitvorming de beoordeling per einde wachttijd tot uitgangspunt te nemen. De rechtbank draagt verweerder dan ook op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank bepaalt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, doet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- aan haar te vergoeden.
15. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een niet besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
griffier rechter
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2617.
2.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 13 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2829.