ECLI:NL:RBDHA:2021:3288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8828104/20-84894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instelling van mentorschap wegens gebrek aan noodzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 1 april 2021, heeft de kantonrechter het verzoek tot instelling van een mentorschap afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoeker, die als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zou zijn om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Tijdens de zitting op 18 maart 2021 heeft verzoeker zijn verzoek toegelicht, waarbij hij aangaf hulpbehoevend te zijn en niet zelfstandig beslissingen te kunnen nemen over zijn zorg. Hij stelde voor een professionele mentor te benoemen, omdat zijn echtgenote de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en zijn kinderen niet altijd aanwezig kunnen zijn bij afspraken met de arts.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen noodzaak is voor het instellen van een mentorschap. De rechter kon zich niet aan de indruk onttrekken dat het verzoek, samen met andere zaken waarin dezelfde mentor is voorgesteld, vooral was ingediend om de ambitie van de voorgestelde mentor om professioneel mentor te worden te realiseren. De kantonrechter had eerder al geoordeeld dat de voorgestelde mentor niet benoembaar was als professioneel mentor in zaken bij deze rechtbank. Bovendien verzet de wet zich tegen de benoeming van dezelfde mentor in meer dan twee zaken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er een medische grond aanwezig is, niet is aangetoond dat verzoeker niet in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig waar te nemen. De rechter benadrukte dat het geen taak van een mentor is om doktersafspraken bij te houden, en dat familieleden of anderen deze rol kunnen vervullen. Aangezien de directe familieleden niet betrokken waren bij het verzoek, heeft de kantonrechter geconcludeerd dat het verzoek om mentorschap om deze redenen moet worden afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Gravenhage
AL
Zaaknr.: 8828104 \ EJ VERZ 20-84894
Datum: 1 april 2021

Beschikking van de kantonrechter op een verzoek tot instelling mentorschap

op verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
[adres] ,
hierna ook te noemen: verzoeker.
Het verzoek strekt tot instelling van een mentorschap ten behoeve van verzoeker zelf.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 19 oktober 2020.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 maart 2021, waarbij zijn verschenen: verzoeker, [mentor] en [betrokkene] . Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Uitspraak van deze beschikking is vervolgens bepaald op heden.

Beoordeling

Het verzoek strekt tot instelling van een mentorschap ten behoeve van verzoeker zelf met benoeming van
[mentor], wonende te [woonplaats] , [adres] , tot mentor.
Grondslag van het verzoek is dat verzoeker als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht en - samengevat - het navolgende aangevoerd. Verzoeker is hulpbehoevend en niet in staat om zelfstandig beslissingen te nemen over zijn zorg. Zijn echtgenote beheerst onvoldoende de Nederlandse taal om hem hierbij te helpen en zijn kinderen kunnen niet met iedere afspraak met de arts mee. Gelet hierop verzoekt hij om een professionele mentor te benoemen die hem kan helpen bij het nemen van niet-vermogensrechtelijke beslissingen. De voorgestelde mentor heeft zich hiertoe bereid verklaard. De echtgenote en de kinderen van verzoeker zijn niet betrokken bij het verzoek.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De kantonrechter stelt voorop dat bij beoordeling van het verzoek hij slechts één belang dient te behartigen en dat is het belang van de betrokkene, voor wie het mentorschap wordt aangevraagd. De kantonrechter kan zich namelijk niet aan de indruk onttrekken dat onderhavig verzoekschrift, samen met drie andere zaken waarin [mentor] als mentor is voorgesteld, met name is ingediend om de ambitie van [mentor] om professioneel mentor te worden waar te maken. [mentor] is echter bij brief van 22 oktober 2020 door de kantonrechter niet benoembaar geacht als professioneel mentor in zaken bij deze rechtbank en artikel 1:452, zevende lid, BW verzet zich tegen de benoeming van hem in meer dan twee zaken. Bovendien kan hij in dat geval alleen aanspraak maken op de beloning voor particuliere mentoren.
Op grond van artikel 1:450, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een mentorschap instellen als betrokkene als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam wordt bemoeilijkt zijn niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk zelfstandig waar te nemen. Uit de overgelegde medische verklaring is gebleken dat er een medische grond aanwezig is. De vraag is echter of een mentorschap noodzakelijk is omdat betrokkene de niet-vermogensrechtelijke belangen niet zelfstandig kan waarnemen.
Niet is gebleken dat verzoeker niet in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen, waaronder het nemen van beslissingen omtrent zijn medische behandeling en zorg, zelf te nemen en dat hiervoor een mentor noodzakelijk is. Bovendien is het geen taak van een mentor om doktersafspraken bij te houden. Dit kan eenvoudig door een familielid of iemand anders gedaan worden. Zelfs indien verzoeker onvoldoende in staat zou zijn om zelfstandig zijn niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, is niet gebleken dat de echtgenote dan wel de naaste familieleden van verzoeker hem hierbij niet kunnen helpen. De directe familieleden zijn niet betrokken bij het verzoek en hebben zich niet uit kunnen laten over de vraag of mentorschap noodzakelijk is en of één van hen bereid is om tot mentor te worden benoemd. Op grond van artikel 1:452 lid 4 BW geeft de wetgever de voorkeur bij het instellen van een mentorschap, om de echtgenote/levensgezel te benoemen tot mentor.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek wegens het ontbreken van een noodzaak tot het instellen van een mentorschap dient te worden afgewezen.

BeslissingDe kantonrechter:

- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. de Loor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking (digitaal) is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.