ECLI:NL:RBDHA:2021:3183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/09/564663 / FA RK 18-9078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in adoptiezaak met Ivoriaanse verzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot erkenning van een adoptie-uitspraak gedaan door Le Tribunal de Première Instance in Ivoorkust. Verzoekers, [Y] en [X], hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Ivoorkust. De meerderjarige, die ook in Ivoorkust woont, is door verzoeker geadopteerd. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen, omdat de zaak onvoldoende met de Nederlandse rechtssfeer verbonden is. De rechtbank overweegt dat de enkele Nederlandse nationaliteit van verzoeker niet voldoende is om rechtsmacht aan te nemen, vooral omdat verzoekster en de meerderjarige de Ivoriaanse nationaliteit hebben en in Ivoorkust wonen. De rechtbank merkt op dat, zelfs als zij bevoegd zou zijn, de overgelegde buitenlandse documenten niet aan de vereisten voldoen om als onderbouwing van de verzoeken te dienen. De rechtbank heeft daarom de verzoeken afgewezen en verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 18-9078
Zaaknummer: C/09/564663
Datum beschikking: 25 februari 2021

Adoptie en inschrijving geboorteakte / vaststelling geboortegegevens

Beschikking op het op 4 december 2018 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] en [X]

verzoekers, dan wel verzoeker en verzoekster,
wonende te [woonplaats] , Ivoorkust,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[XX] ,

de meerderjarige,
wonende te Ivoorkust,

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage,

zetelend te ‘s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 4 januari 2019 van de Raad de Raad voor de Kinderbescherming;
- de brief van 19 februari 2018 (de rechtbank begrijpt: 2019), met bijlagen, van de ambtenaar;
- de brief van 26 februari 2019 van verzoekers;
- de brief van 1 april 2019 van de ambtenaar;
- de brief van 9 april 2019 van verzoekers;
- het F9-formulier van 8 december 2020 van verzoekers;
- de brief van 25 januari 2021 van verzoekers, met bijlagen.
Op 28 januari 2021 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld door middel van een videoverbinding (Skype). Hierbij zijn aanwezig: verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, de meerderjarige, een tolk, mevrouw [naam tolk] , en namens de ambtenaar mevrouw [naam ambtenaar 1] en de heer [naam ambtenaar 2]

Verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank:
  • de te [woonplaats Y en X] , Ivoorkust, tot stand gekomen adoptie-uitspraak van 13 juli 2012 erkent, waardoor verzoekers als (adoptief)ouders ook naar Nederlands recht in familierechtelijke betrekking tot de meerderjarige zullen komen te staan;
  • vaststelt dat de geslachtsnaam van de meerderjarige zal komen te luiden “ [geslachtsnaam Y en XX] , opdat haar volledige namen zullen komen te luiden: [voor en geslachtsnaam XX]
  • de (oorspronkelijke) geboortegegevens van de meerderjarige vaststelt, voor zover het bijgesloten geboortecertificaat van de meerderjarige niet vatbaar is voor inschrijving in de daartoe bestemde register van de burgerlijke stand Den Haag;
een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De ambtenaar voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Verzoeker is op medio januari 1997 geëmigreerd naar Ivoorkust en woont daar nu nog.
  • Verzoekster en de meerderjarige wonen eveneens in Ivoorkust.
  • Verzoekers zijn getrouwd op [huwelijksdatum 1] 2001 te [huwelijksdatum 2] , Ivoorkust.
  • De meerderjarige is geboren op [geboortedatum] 1989 in Ivoorkust.
  • In Ivoorkust is op 13 juli 2012 de (partner)adoptie van de meerderjarige door verzoeker uitgesproken door Le Tribunal de Première Instance [woonplaats Y en X] ( [woonplaats Y en X] No [nr] .
  • Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit en verzoekster en de meerderjarige
hebben de Ivoriaanse nationaliteit.

Beoordeling

Verzoekers baseren het verzoek op titel 6 van boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en op artikel 1:26 BW. De meerderjarige was al meerderjarig toen de adoptie in Ivoorkust werd uitgesproken. Daaruit volgt dat de adoptie een zwakke adoptie betreft. Evenwel hebben verzoekers belang bij het voor recht verklaren dat de Ivoriaanse adoptie door verzoeker van de meerderjarige in Nederland wordt erkend, zodat de meerderjarige naar Nederlands recht in familierechtelijke betrekking tot verzoeker zal komen te staan. Ook is het belang van de meerderjarige erin gelegen dat zij zich mogelijk in Nederland wenst te vestigen en een verblijfsvergunning op basis van family life, op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wil aanvragen, aldus verzoekers. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. Verzoekers zijn daarom van mening dat het verzoek voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer.
De rechtbank overweegt het volgende.
Rechtsmacht
Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit, verzoekster en de meerderjarige hebben de Ivoriaanse nationaliteit. Zowel verzoekers als de meerderjarige wonen in Ivoorkust. De rechtbank dient door deze omstandigheden eerst te beoordelen of aan de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van de verzoeken ten aanzien van de meerderjarige kennis te nemen, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat in zaken die bij verzoekschrift worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien:
a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
b. (…)
c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
Nu de situatie onder sub a niet aan de orde is, moet worden beoordeeld of de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
De rechtbank overweegt – mede gelet op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van
15 november 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:3296) – het volgende.
Verzoeker is een buiten Nederland verblijvende Nederlander. Verzoekster bezit niet de Nederlandse nationaliteit (net als de meerderjarige zelf). De feitelijke verblijfplaats van verzoekers en de meerderjarige is in Ivoorkust. De omstandigheid dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezit en dat het verzoek van de verzoekers erop is gericht te bewerkstelligen dat de meerderjarige naar Nederlands recht in familierechtelijke betrekking tot verzoeker zal komen te staan - los van de vraag of dat bij toewijzing van de verzoeken het geval zou zijn - , acht de rechtbank op zichzelf beschouwd onvoldoende om rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c Rv aan te nemen. Verzoekers hebben daarnaast nog aangevoerd dat de meerderjarige mogelijk in de toekomst in Nederland wil gaan wonen. De rechtbank dient echter op basis van de huidige feiten te beoordelen of er voldoende aanknoping is met de Nederlandse rechtssfeer. De rechtbank acht de stellingen van verzoekers dan ook niet redengevend genoeg en bovendien te weinig concreet – als het gaat om de plannen van de meerderjarige om in de toekomst in Nederland te gaan wonen en om voor de meerderjarige een verblijfsvergunning op basis van family life aan te vragen – voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Van overige aanknopingspunten is de rechtbank niet gebleken.
Alles overziende is naar het oordeel van de rechtbank de zaak onvoldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden. Het voorgaande brengt mee dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de verzoeken ge kennis te nemen. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank gelet op het voornoemde niet toe.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat voor zover de rechtbank wel bevoegd zou zijn geweest om van de verzoeken kennis te nemen, het de rechtbank is gebleken dat de overgelegde buitenlandse documenten niet conform de regelgeving zijn gelegaliseerd en daarmee in beginsel niet voldoen aan de vereisten om te kunnen dienen als onderbouwing van de verzoeken. Op grond van deze documenten zou de rechtbank de verzoeken dan ook niet kunnen toewijzen.
De rechtbank beslist daarom als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, J.C. Sluymer en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2021.