ECLI:NL:RBDHA:2021:2979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsplicht en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet had aangetoond dat zij het basisexamen inburgering buitenland met goed gevolg had afgelegd. Eiseres stelde dat zij door bijzondere individuele omstandigheden, waaronder analfabetisme en medische klachten, niet in staat was om aan de inburgeringsplicht te voldoen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat eiseres onvoldoende passende inspanningen had geleverd om het inburgeringsexamen te halen. Eiseres had weliswaar cursussen gevolgd en had geprobeerd te studeren, maar de rechtbank vond dat de periode van inspanning te kort was en dat er geen bewijs was van de effectiviteit van de gevolgde cursussen.

De rechtbank concludeerde dat de medische omstandigheden van eiseres, zoals vermeld in de verklaring van haar psychiater, niet voldoende waren om haar vrijstelling van de inburgeringsplicht te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4643 MVV
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1998, van Iraakse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Demoed).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie of gezinslid bij [naam 1] ” (referent) afgewezen. Bij besluit van 22 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 8 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2021. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigde. Ook was [naam 1] , echtgenoot van eiseres op de zitting via een Skype-verbinding aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Verzoek vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank wijst het verzoek toe.
Besluitvorming
2. Eiseres wenst verblijf bij referent met wie zij in 2013 is getrouwd. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
3. Op 29 juli 2019 heeft referent ten behoeve van eiseres onderhavige mvv-aanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij het basisexamen inburgering buitenland met goed gevolg heeft afgelegd. Evenmin heeft eiseres aangetoond dat zij niet inburgeringsplichtig is of voor ontheffing van het inburgeringsvereiste in aanmerking komt. Volgens verweerder is de weigering om de gevraagde mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Standpunt eiseres
4. Eiseres stelt in beroep dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat niet van haar gevergd kan worden dat zij alsnog voldoet aan het inburgeringsvereiste. In Irak is geen Nederlandse ambassade waar het inburgeringsexamen afgelegd kan worden, waardoor ze het inburgeringsexamen moet afleggen in Ankara, Turkije. Dit is een lange reis die zij al drie keer heeft afgelegd. Bovendien mag ze als vrouw niet alleen reizen, zodat er elke keer iemand met haar mee doet. Ook heeft zij maandenlang cursus Nederlands gevolgd, maar heeft dit helaas niet het gewenste effect gehad. De kosten voor de cursus, de reis en het examen bedragen iedere keer ongeveer € 2.000,-. Eiseres heeft dus wel al veel inspanningen verricht om het examen te halen. Daarnaast is eiseres analfabeet en heeft ze medische klachten. Zij heeft concentratieproblemen vanwege een ongeluk in haar jeugd. Ook heeft zij een laag IQ, waardoor het nog niet is gelukt het inburgeringsexamen te halen. Eiseres heeft in bezwaar een verklaring van haar psychiater overgelegd waarin dit wordt bevestigd. Volgens eiseres heeft verweerder hier ten onrechte geen waarde aan gehecht.
Toetsingskader
5. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 29 mei 2019 [1] heeft overwogen hebben het K. en A. arrest en de uitspraak van de Afdeling op 19 november 2015 [2] geleid tot aanpassing van beleid- en regelgeving voor het Nederlandse stelsel van inburgering in het buitenland. Het nieuwe beleid voor het inburgeringsvereiste is in het Besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 december 2015, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bekend gemaakt. De aanpassing van artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is op 3 november 2016 in werking getreden. Zowel de hardheidsclausule als de medische ontheffing (punt 61 van het arrest) is komen te vervallen. De nieuwe ontheffingsclausule ‘bijzondere individuele omstandigheden’, waarin ook medische omstandigheden worden meegewogen, is daarvoor in de plaats gekomen. Omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] naar het oordeel van het Hof van Justitie toestaat dat een lidstaat van een derdelander verwacht dat hij met goed gevolg een inburgeringsexamen aflegt, is het inburgeringsexamen als voorwaarde voor verkrijging van een mvv behouden. De mvv-aanvraag wordt echter niet meer afgewezen vanwege het inburgeringsvereiste buitenland, als de vreemdeling gelet op de individuele omstandigheden onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Expliciet is opgenomen dat in het geval een vreemdeling als gevolg van een lichamelijke of geestelijke belemmering voor een periode van drie jaar niet in staat is het basisexamen inburgering te doen, hij ontheffing krijgt van (een deel van) het basisexamen inburgering.
6. Naar aanleiding van voornoemd arrest en voornoemde uitspraken van de Afdeling uit 2015 heeft verweerder zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf B1/4.7 van de Vc, gewijzigd en is Werkinstructie (WI) 2016/9 opgesteld. Volgens dit beleid spelen in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan een belangrijke rol. Deze inspanningen zullen aangevoerd, onderbouwd en aangetoond moeten worden.
Oordeel rechtbank
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres inburgeringsplichtig is en dat zij het basisexamen inburgering buitenland niet heeft behaald. In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb. Meer in het bijzonder moet de vraag worden beantwoord of verweerder inspanningen van eiseres mag verlangen en of verweerder genoeg rekening heeft gehouden met relevante bijzondere individuele omstandigheden, die zijn vermeld in paragraaf B1/4.7 van de Vc.
-Individuele omstandigheden en inspanningen om het inburgeringsexamen te halen
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangevoerde individuele omstandigheden niet maken dat eiseres het examen niet kan afleggen of niet voor (onderdelen van) het examen kan slagen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat onvoldoende is gebleken van passende inspanningen en voorbereiding op de verschillende onderdelen van het examen.
Verweerder heeft aangegeven dat er voor eiseres studiemateriaal beschikbaar is voor analfabeten en dat zij de examenonderdelen afzonderlijk kan afleggen. Hier heeft eiseres echter geen gebruik van gemaakt. Verder heeft eiseres cursus gevolgd vanaf 14 juni 2018, 1 januari 2019 en 1 april 2019 en vervolgens examen gedaan op 28 november 2018 (SV [4] 1, LV [5] 3 en KNS [6] 5), 6 maart 2019 (SV 1, LV 2 en KNS 5) en 8 mei 2019 (SV 1, LV 5, KNS 5). Hieruit volgt dat de voorbereidingsperiode na elke examen steeds korter wordt, terwijl je zou verwachten dat eiseres juist langer zou voorbereiden na zulke examenresultaten. Daarnaast is niet gebleken dat de gevolgde cursus geschikt is voor eiseres die analfabeet is en een laag IQ heeft. Bovendien is – gelet op de overgelegde stukken – eiseres nog maar tien maanden bezig geweest met de inburgering. Die periode is niet lang genoeg om te spreken van passende inspanningen. De stelling van eiseres dat ze al vijf jaar lang oefent met haar man en dat hij vier keer per jaar naar Irak reist om met haar te oefenen, is pas op zitting aangevoerd en ook niet onderbouwd. Eiseres had haar inspanningen kunnen onderbouwen door bijvoorbeeld een agenda bij te houden van de studiemomenten, bonnetjes te bewaren van de boeken die zij heeft aangeschaft of vliegtickets te overleggen. De enkele stelling dat eiseres moet reizen naar de ambassade in Turkije heeft voor verweerder ook geen aanleiding hoeven zijn voor ontheffing, omdat zij hierin niet verschilt van andere vreemdelingen in Irak. Dat de middelen van haar en referent beperkt zijn is daarnaast eveneens niet onderbouwd.
-Medische omstandigheden
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres ook geen ontheffing hoeven te verlenen voor het inburgeringsvereiste wegens medische klachten. Verweerder heeft de medische omstandigheden beoordeeld aan de hand van de verklaring van de arts die door de ambassade is aangewezen en de verklaring van de door hem geraadpleegde psychiater, dr. [naam 2] . In de verklaring van de geraadpleegde psychiater staat het volgende: “
Klinisch is vastgesteld dat de patiënt verstandelijk simpel is, voorts lijkt het op grond van deze toestand alsmede de depressieve verschijnselen niet erg waarschijnlijk dat hij een nieuwe taal leert en voor het examen slaagt.” Volgens eiseres volgt hieruit dat zij niet in staat is om aan het inburgeringsvereiste te voldoen. Dit wordt niet door de rechtbank gevolgd. Uit artikel 3.10 van het Voorschrift Vreemdelingen volgt dat de vreemdeling die een beroep doet op artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb en daarbij medische omstandigheden aanvoert, een verklaring van een door de ambassade aangewezen arts moet overleggen. Verweerder heeft gemotiveerd dat wat in de verklaring van de aangewezen arts staat (waarin ook wordt verwezen naar de verklaring van dr. [naam 2] ), niet maakt dat het voor eiseres onmogelijk is om het basisexamen inburgering af te leggen en te halen. Volgens de arts wordt eiseres in haar leervermogen beperkt, maar betekent dit niet dat zij niet in staat is het examen te halen. Eiseres is weliswaar cognitief beperkt, maar dit is geen medische omstandigheid en dus ook geen reden tot vrijstelling van het inburgeringsvereiste.
Conclusie
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Elligens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

3.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Spreekvaardigheid.
5.Luistervaardigheid.
6.Kennis van de Nederlandse Samenleving.