ECLI:NL:RBDHA:2021:2949
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor zelfstandige zonder gedegen ondernemingsplan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse ondernemer, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 31 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel om als zelfstandige te werken. De aanvraag werd echter afgewezen omdat de eiser niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf en niet kon aantonen dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen gedegen en objectief onderbouwd ondernemingsplan had overgelegd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag zonder dat deze aan de minister van Economische Zaken en Klimaat werd voorgelegd.
De rechtbank stelde vast dat de eiser in de bezwaarfase geen nieuwe of aangepaste stukken had ingediend en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had aangegeven op welke punten het ondernemingsplan tekortschiet en dat de eiser niet had voldaan aan de documentatievereisten. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig was en dat de eiser niet in zijn recht was benadeeld door het ontbreken van een hoorzitting.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van een goed onderbouwd ondernemingsplan en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in het proces.