Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, wonende in Frankrijk, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) als verweerder. De zaak betreft de definitieve jaarafrekeningen van de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de zorgjaren 2016 en 2017. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CAK, waarin de buitenlandbijdrage voor 2016 is vastgesteld op € 608,54 en voor 2017 op € 2.788,95. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de berekeningen van verweerder niet juist zijn en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor bedragen die niet door verweerder zijn ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK de voorgeschreven berekeningssystematiek correct heeft gevolgd. Eiser is als verdragsgerechtigde aangemerkt op basis van de Europese Verordening 883/2004, wat hem recht geeft op medische zorg in Frankrijk ten laste van Nederland. De rechtbank heeft overwogen dat de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage, zoals vastgelegd in de Zvw en de Regeling zorgverzekering, rechtmatig is toegepast. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd, waardoor de rechtbank zijn beroep ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van eiser niet kunnen slagen, omdat het CAK de dwingendrechtelijk voorgeschreven systematiek op de juiste wijze heeft toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.