Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. T. Kocabas, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, vertegenwoordigd door M. Roodhorst. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering die aan eiseres was toegekend op basis van de Participatiewet (Pw). Verweerder had op 30 december 2019 besloten om de uitkering over de periode van 5 april 2018 tot en met 31 december 2019 te herzien, omdat er te veel bijstandsuitkering was betaald aan eiseres, in totaal € 11.598,13. Dit bedrag werd teruggevorderd. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop verweerder op 8 april 2020 het bezwaar gegrond verklaarde en het terug te vorderen bedrag aanpaste naar € 3.464,85, omdat bepaalde stortingen op haar bankrekening niet als middelen werden aangemerkt.
Eiseres ging in beroep tegen het bestreden besluit, waarbij zij aanvoerde dat zij alle gevraagde gegevens had verstrekt en niet had gerealiseerd dat zij mutaties in haar financiële situatie uit eigen beweging moest doorgeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden door de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening niet te melden. De rechtbank stelde vast dat deze stortingen en bijschrijvingen als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze financiële mutaties invloed konden hebben op haar bijstandsuitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2021 door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Weert. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.