ECLI:NL:RBDHA:2021:2933
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in het kader van nareis voor een meerderjarige zoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiser, een meerderjarige zoon, voor een verblijfsvergunning asiel in het kader van nareis. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, heeft op 1 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 augustus 2020, waarin zijn aanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 10 februari 2021 gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R. Deniz, en de staatssecretaris door mr. J. Visschers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat er tussen eiser en zijn moeder, de referente, geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 27 februari 2020 geoordeeld dat de verkeerde leeftijd als uitgangspunt was genomen en dat eiser op het moment van de inreis van de referente 27 jaar oud was. De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat de staatssecretaris de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met de referente niet had betwist, maar dat de financiële afhankelijkheid niet voldoende was aangetoond.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zijn standpunt dat eiser niet financieel afhankelijk was van de referente, voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn omstandigheden in Beiroet zodanig zijn dat deze afhankelijkheid 'meer dan gebruikelijk' maakt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.