ECLI:NL:RBDHA:2021:2933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/6747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in het kader van nareis voor een meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiser, een meerderjarige zoon, voor een verblijfsvergunning asiel in het kader van nareis. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, heeft op 1 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 augustus 2020, waarin zijn aanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 10 februari 2021 gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R. Deniz, en de staatssecretaris door mr. J. Visschers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat er tussen eiser en zijn moeder, de referente, geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 27 februari 2020 geoordeeld dat de verkeerde leeftijd als uitgangspunt was genomen en dat eiser op het moment van de inreis van de referente 27 jaar oud was. De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat de staatssecretaris de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met de referente niet had betwist, maar dat de financiële afhankelijkheid niet voldoende was aangetoond.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zijn standpunt dat eiser niet financieel afhankelijk was van de referente, voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn omstandigheden in Beiroet zodanig zijn dat deze afhankelijkheid 'meer dan gebruikelijk' maakt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/6747
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. R. Deniz,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Visschers.

Procesverloop

Eiser heeft op 1 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam] (referente), en H. Al Sudani als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Referente stelt de moeder van eiser te zijn. Referente is op 26 september 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Procedurele voorgeschiedenis
2. Op 6 december 2017 heeft referente aanvragen voor een mvv [1] in het kader van nareis ingediend voor in totaal vier personen, onder wie haar drie kinderen ([naam], [naam] en [naam]). Die aanvragen zijn afgewezen. Ten aanzien van de kinderen heeft verweerder overwogen dat zij hun identiteit niet hebben aangetoond met documenten en dat er geen bewijsnood wordt aangenomen.
Onderhavige procedure
3. Op 8 maart 2018 heeft referente nieuwe aanvragen ingediend voor de drie kinderen.
De rechtbank zal zich in deze uitspraak hierna beperken tot het procesverloop voor wat betreft de aanvraag van (alleen) eiser.
Bij besluit van 30 maart 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de identiteit en zowel de familierechtelijke relatie als de feitelijke gezinsband met referente niet zijn aangetoond.
Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen het primaire besluit en is vervolgens in beroep gegaan. Het beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 27 februari 2020 [2] gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van wat er in de uitspraak is overwogen. Die uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling [3] op 1 juli 2020 bevestigd [4] .
4. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met referente inmiddels zijn aangetoond. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er tussen eiser en referente sprake is van een niet meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat eiser meerderjarig is.
Uitspraak rechtbank 27 februari 2020
5. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 februari 2020 het beroep gegrond verklaard omdat verweerder in het bestreden besluit de verkeerde leeftijd als uitgangspunt heeft genomen. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat het peilmoment de datum is waarop referente Nederland is ingereisd en dat eiser toen 27 jaar oud was. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat verweerder in het toen bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat referente heeft verklaard dat eiser niet financieel afhankelijk van haar is. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het rapport van de hoorzitting waaruit blijkt dat referente heeft verklaard dat eiser financieel van haar afhankelijk is.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser en zijn broertje en zusje begin 2012, na de echtscheiding van hun ouders, tegen hun zin door hun vader zijn meegenomen naar [plaats], dat zij toen langere tijd geen contact met hun moeder hebben kunnen hebben, en dat zij uiteindelijk hebben kunnen vluchten en in Libanon zijn herenigd met hun moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het toen bestreden besluit heeft erkend dat de gezinsband niet als verbroken kan worden beschouwd en dat verweerder daarin aanleiding heeft gezien om zowel referente als de broer en zus van eiser uit te nodigen voor interviews. De rechtbank heeft overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser niet is uitgenodigd voor een interview, zoals dat bij zijn zus en broer wel is gebeurd. De rechtbank heeft in dat verband opgemerkt dat hij in dezelfde omstandigheden verkeert als de andere kinderen. Het enkele feit dat eiser een paar jaar ouder is dan zijn broer en zus, heeft de rechtbank onvoldoende geacht voor de conclusie dat hij niet meer als jongvolwassene tot het gezin van zijn moeder behoort. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat eiser – ondanks dat hij ouder is dan 25 jaar – toch moet worden aangemerkt als jongvolwassene die nog tot het gezin van zijn moeder behoort.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat eiser geen geldige antecedentenverklaring heeft overgelegd, onvoldoende is om de aanvraag te kunnen afwijzen.
Uitspraak hoger beroep Afdeling 1 juli 2020
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in haar uitspraak van 1 juli 2020 niet inhoudelijk is ingegaan op de beroepsgronden van verweerder in hoger beroep tegen de uitspraak van 27 februari 2020. De Afdeling heeft de uitspraak van 27 februari 2020 bevestigd en heeft daarbij overwogen dat verweerder in hoger beroep is gekomen, terwijl het geconstateerde gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
Beroepsgronden
7. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser stelt in dat verband dat hij na de uitspraak van 27 februari 2020 nog steeds niet is uitgenodigd voor een interview en dat hij ook niet anderszins in de gelegenheid is gesteld om nog omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan verweerder van zijn eigen beleid moet afwijken. Daarbij merkt eiser op dat zijn omstandigheden gelijk zijn aan die van zijn jongere broer en zus.
Eiser heeft verder toegelicht dat zijn situatie in Beiroet is verslechterd en dat hij door de slechte omstandigheden nog afhankelijker is van referente dan voorheen. Volgens eiser is de situatie na de ontploffing in Beiroet en vanwege Corona onhoudbaar geworden en referente is niet meer in staat om hem op afstand te helpen.
Leeftijd
8. Uit het nareisbeleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vc [5] volgt dat verweerder een verblijfsvergunning asiel verleent op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw [6] als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt verweerder gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van de juiste peildatum en leeftijd van eiser. Op de datum waarop referente Nederland inreisde, was eiser 27 jaar en bijna negen maanden oud. Dat wordt door eiser ook niet betwist.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder eiser in het bestreden besluit terecht heeft aangemerkt als meerderjarig, en niet als jongvolwassene.
10. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een jongvolwassene, wordt aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc. Daaruit blijkt dat verweerder gezinsleven aanneemt tussen ouders en een meerderjarig kind dat jongvolwassen is, met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Uit de toelichting [7] bij dit beleid blijkt dat verweerder jongvolwassenheid in bedoelde zin aanneemt bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Verweerder stelt aan de hand van een individuele beoordeling vast of de jongvolwassene altijd heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.
11. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 november 2018 [8] de door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar oud niet onredelijk geacht.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn leeftijd op de peildatum van 27 jaar en bijna negen maanden ruim boven de grens van ongeveer 25 jaar valt en dat hij daarmee dus niet onder het jongvolwassenbeleid kan worden geschaard.
Financiële afhankelijkheid
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het niet aannemelijk is dat eiser altijd financieel afhankelijk van referente is geweest. Verweerder heeft in dat kader meegewogen dat referente heeft verklaard dat zij nauwelijks kon rondkomen, en dat zij geen geld had om haar verblijfsvergunning voor Libanon te vernieuwen. Ook is volgens verweerder uit het echtscheidingsdocument gebleken dat referente geen kinderalimentatie hoefde te betalen in verband met het gebrek aan financiële middelen. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de gestelde financiële afhankelijkheid niet met documenten is onderbouwd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat er documenten zouden kunnen worden overgelegd van deze financiële ondersteuning.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt, dat niet aannemelijk is dat eiser altijd financieel afhankelijk van referent is geweest, voldoende heeft gemotiveerd. Daarbij heeft eiser het tegendeel ook niet onderbouwd. Evenmin heeft eiser een onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat zijn leefomstandigheden in Beiroet zodanig zijn dat dit de afhankelijkheid van referente ‘meer dan gebruikelijk’ maakt. De algemene verwijzing naar de explosie in Beiroet en Corona zegt niets over de persoonlijke leefomstandigheden van eiser.
Aldus heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat er tussen eiser en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Horen
15. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de omstandigheid waarom de rechtbank het opmerkelijk vond dat eiser niet was uitgenodigd voor een gehoor, gelegen was in de grondslag van het destijds bestreden besluit dat de gezinsband met referente verbroken was. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de verbroken gezinsband in het bestreden besluit eiser niet is tegengeworpen en dat hij dan ook geen aanleiding heeft gezien om eiser alsnog uit te nodigen voor een gehoor.
16. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het oordeel van de rechtbank over het niet interviewen van eiser is gegeven in het kader van de destijds aangenomen verbroken gezinsband. Nu verweerder in het bestreden besluit wel een gezinsband heeft aangenomen tussen eiser en referente, heeft verweerder mogen afzien van het interview.
Het standpunt van eiser, dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, wordt niet gevolgd.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.
18. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.
De griffier is niet in staat om
de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.zaaknummer AWB 19/8009, ECLI:NL:RBDHA:2020:2216
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.zaaknummer 202001981/1/V1
5.Vreemdelingencirculaire 2000
6.Vreemdelingenwet 2000
7.WBV 2016/11, Stcrt. 2016, nr. 46741